HR 2 april 2019, Precisering ‘verhullen’ en ‘verbergen’ in relatie tot witwassen
(ECLI:NL:HR:2019:474)
Door Naomi van Burgsteden
Essentie
Verdachte en zijn mededader worden ervan verdacht dat zij meermalen hebben verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) was of waren van uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder a Sr. Op 23 april 2009 is bij een doorzoeking van de woning een contant geldbedrag aangetroffen en inbeslaggenomen van € 4.578.360. Het geld bevond zich in een kluis in een afgesloten kamer. Het geld – verschillende coupures – was verpakt in tassen. Er zaten 4.241 briefjes van € 500 bij het aangetroffen geld, een type biljet dat veelal in het criminele circuit wordt gebruikt. Daarnaast werden ook twee geldmachines aangetroffen in de woning. Deze woning werd gehuurd door de verdachte, maar volgens het GBA stonden andere personen op dit adres ingeschreven. Na inbeslagname heeft niemand zich als rechthebbende op dat geld gemeld.
Rechtsregel
Welke invulling moet worden gegeven aan de termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr? Het Hof oordeelt dat gelet op de wetsgeschiedenis ‘verbergen’ en ‘verhullen’ betrekking hebben op gedragingen die erop gericht zijn het zicht te bemoeilijken op – voor zover hier van belang – wie de rechthebbende van het voorwerp is. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken (Vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236). Naar het oordeel van de Hoge Raad geeft het oordeel van het Hof geen blijk van onjuiste rechtsopvatting.
Inhoud arrest
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij het verbergen en verhullen gaat om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst en vindplaats enzovoorts te verbergen of verhullen. Bepalend voor de strafbaarheid is dus het effect van het handelen. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid worden gesproken. Het gaat vaak om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit sluit overigens niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren.
“De doelgerichtheid waarvan in de Memorie van Toelichting wordt gesproken, slaat niet op de subjectieve gesteldheid of bedoeling van de verdachte maar op de objectieve strekking van het handelen. Het gaat erom of de handeling(en) – gelet op de aard daarvan en op de omstandigheden van het geval – erop gericht is/zijn om het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en of zij ook geschikt is/zijn om dat doel te bereiken.” (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 159, nr. 5, p. 7).
Naar het oordeel van het Hof zijn de volgende typologieën van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte en zijn medeverdachte is gerechtvaardigd:
- het fysiek vervoeren (en in huis bewaren) van grote geldbedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich;
- voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep;
- de geldbedragen van zeer grote omvang, in contante coupures, die niet terug zijn te vinden in (officiele) boeken van en evenmin kunnen worden verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten;
- er is geen of slechts summiere administratie waarin namen ontbreken.
Dit vermoeden van witwassen wordt versterkt door de telefoongesprekken met de verdachte als deelnemer waarbij versluierd taalgebruik wordt gehanteerd. De inhoud van een aantal voor het bewijs gebezigde telefoontaps gaat blijkens de context kennelijk over geld en de hoogte van de geldbedragen. Er wordt in termen gesproken van ‘papieren’, ‘dingen oppakken, hier opgooien’, ‘documenten voorschieten’.
Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader die geldbedragen telkens vervoerd naar en vervolgens bewaard in een kluis in een woning. Die woning werd gedurende de tenlastegelegde periode onderhands gehuurd door de verdachte, maar volgens de gemeentelijke basisadministratie waren andere personen ingeschreven op dat adres. Na de inbeslagname heeft niemand zich gemeld als rechthebbende op het geld.
De Hoge Raad oordeelt ten slotte dat het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn mededader door de vorenomschreven wijze van bewaren de geldbedragen hebben ‘verborgen’ of ‘verhuld’ wie de rechthebbende op die geldbedragen was, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en tevens toereikend is gemotiveerd.