Hoge Raad 17 december 2019, Posbank-zaak
(ECLI:NL:HR:2019:1983)
Door Naomi van Burgsteden
Essentie
De verdachte is wegens het medeplegen van moord en brandstichting door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. In het opsporingsonderzoek was sprake van undercover optreden door politieambtenaren, dat wil zeggen dat politieambtenaren met de verdachte in contact traden zonder dat zij zich als opsporingsambtenaar bekendmaakten. De opsporingsambtenaren hebben de verdachte betrokken bij een gefingeerde criminele organisatie waarbinnen de verdachte steeds meer geld kon verdienen. Hierbij hebben zij de verdachte duidelijk gemaakt dat zijn betrokkenheid bij de Posbank-zaak een mogelijk risico vormde voor de organisatie en dat zij hem, als hij daarbij betrokken was, zouden kunnen helpen. Vervolgens heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Deze opsporingsmethode wordt ook wel de ‘Mr. Big’-methode genoemd. Dit is geen eenduidige, nauw omlijnde opsporingsmethode. Het gaat om een algemene en globale aanduiding voor een operatie waarbij het heimelijk optreden van de politie gericht is op het winnen van het vertrouwen van de verdachte teneinde deze ertoe te brengen een bekentenis af te leggen aan de politieambtenaren.
Rechtsregel
Zijn de door de verdachte afgelegde verklaringen in vrijheid afgelegd in de zin van artikel 29 lid 1 Sv en artikel 6 lid 1 EVRM? Naar het oordeel van de Hoge Raad kan de veroordeling van de verdachte niet in stand blijven. De Hoge Raad overweegt – kort gezegd – het volgende. Het verloop van het opsporingstraject zoals dat door het hof is vastgesteld, duidt erop dat de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring en dat de verklaringsvrijheid is aangetast.
Inhoud arrest
De Hoge Raad heeft in zijn oordeel de vaststellingen van het hof in aanmerking genomen, die onder meer inhouden dat in de laatste week van het undercovertraject door de politiële informanten de druk op de verdachte is opgevoerd. De politieambtenaren hebben toen ‘een probleem in scene gezet’, waarbij met de verdachte is besproken hoe men van een auto met sporen af moest komen. Uiteindelijk is de auto in brand gestoken. In de dagen daarna is in de media aandacht besteed aan de Posbank-zaak. De politieambtenaren zorgden ervoor dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Aan de verdachte is vervolgens meegedeeld dat hij de hoofdverdachte in deze zaak was en, om de druk verder op te voeren, dat hij mogelijk een risico voor de organisatie vormde als hij het feit niet had begaan. Als hij wel zou zijn betrokken bij de Posbank-zaak, zou hij hulp krijgen zodat hij niet lang zou hoeven zitten. Voorts heeft de verdachte in een eerder stadium betalingen ontvangen en was hem € 75.000 in het vooruitzicht gesteld voor een drugsdeal die zou plaatsvinden.
Dit samenstel van omstandigheden, dat bezwaarlijk een andere gevolgtrekking toelaat dan dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie is komen te verkeren waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring, kan het kennelijke oordeel van het hof dat de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast, niet dragen. Daarbij neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking. Het hof heeft de juistheid in het midden gelaten van een aantal namens de verdachte aangevoerde, in dit verband relevante omstandigheden betreffende onder meer zijn moeilijke financiële omstandigheden, zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
In het bijzonder de mate en wijze van binnen het opsporingstraject toegepaste misleiding hadden het hof aanleiding moeten geven uitdrukkelijk te beoordelen of de verdachte vanwege de – door hem als geharde criminelen beschouwde politieambtenaren – in het vooruitzicht gestelde consequenties zodanig onder druk was gezet, dat de door hem afgelegde verklaringen in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn verkregen. De vaststelling van het hof dat de verdachte zelf zich uiteindelijk tot één van de politiële informanten heeft gewend, doet daaraan niet af. Het middel is terecht voorgesteld.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.