ECLI:NL:HR:2019:1456 (Veroordeling wegens invoer ayahuasca-thee blijft in stand)

HR 1 oktober 2019, Veroordeling wegens invoer ayahuasca-thee blijft in stand
(ECLI:NL:HR:2019:1456)

Door Julia Mantel

Essentie

De Hoge Raad oordeelt dat de veroordeling van een vrouw die ruim 33 kilo ayahuasca-thee vanuit Brazilië naar Nederland vervoerde, niet in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid. Het verbod op de invoer van ayahuasca-thee is een toegelaten beperking van de vrijheid van godsdienst, omdat dit verbod bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen.

Rechtsregel

Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van een inbreuk in een democratische samenleving is niet steeds een afweging per situatie vereist, maar volstaat een algemene toetsing.

Inhoud arrest

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij opzettelijk ruim 33 kilo van een dimethyltryptamine-bevattende stof binnen het grondgebied van Nederland had gebracht. Het betrof zogeheten ayahuasca-thee, een thee die in het amazone-gebied wordt gedronken en wordt gebruikt als medicijn. De verdachte had de thee naar Nederland gebracht met de bedoeling de thee te gebruiken tijdens de erediensten van de kerk Santo Daime. Zij was zelf lid van deze kerk.

Het invoeren van dimethyltryptamine (DMT) is verboden op grond van artikel 2 onder A van de Opiumwet. De stof heeft een zeer sterke psychoactieve werking met hevige bewustzijn-veranderende effecten. Binnen de Santo Daime-kerk wordt deze thee echter als sacrament gezien, die tijdens erediensten gedronken dient te worden. De vraag die dan ook rijst is of de veroordeling van de verdachte een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst is.

Beperkingen op het recht van godsdienstvrijheid kunnen alleen gerechtvaardigd zijn als voldaan is aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde eisen. Dit artikellid luidt als volgt:

“De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

De plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet zorgt ervoor dat deze beperking bij wet is voorzien. Daarmee resteert de vraag of de beperking in kwestie in een democratische samenleving noodzakelijk moet worden geacht. De rechtbank beantwoordt deze vraag in eerste aanleg ontkennend. Het hof en de advocaat-generaal gaan hier niet in mee; mede vanwege het toegenomen gebruik van ayahuasca in de afgelopen jaren (ook buiten religieuze setting) zijn zij van oordeel dat de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid.

De verdachte gaat in cassatie. Hier voert zij aan dat het hof bij de toetsing van de noodzakelijkheid van de beperking van het recht op godsdienstvrijheid omstandigheden heeft betrokken die buiten de concrete omstandigheden van het geval vallen, te weten het gebruik van ayahuasca buiten de religieuze setting en informatie van een instituut. De Hoge Raad oordeelt dat voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van de inbreuk in een democratische samenleving niet steeds een afweging per situatie is vereist, maar een algemene toetsing volstaat. Het oordeel van het hof is daardoor niet onbegrijpelijk. Voor het overige verwerpt de Hoge Raad het beroep met een verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO. Hierdoor blijft de veroordeling van de verdachte in stand.