ECLI:NL:HR:2019:123 (Ondervragingsrecht getuigen)

HR 29 januari 2019, Ondervragingsrecht getuigen (artikel 6 lid 3 sub d EVRM)
(ECLI:NL:HR:2019:123)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

In deze zaak staat het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige te ondervragen centraal. In hoger beroep voert de raadsvrouw aan dat de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] bij de politie niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat de verklaring als ‘sole or decisive’ moet worden beschouwd. Nu de verdediging de getuige [betrokkene 1] niet heeft kunnen ondervragen, zij beriep zich bij de raadsheer-commissaris immers op haar verschoningsrecht, levert het gebruik van deze verklaring naar het oordeel van de raadsvrouw een schending op van het ondervragingsrecht. Voorts wijst de raadsvrouw erop dat de verklaring van getuige [getuige 1] geen steun biedt voor de aangifte van aangeefster [betrokkene 1].

Naar het oordeel van het Hof vindt de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen en heeft dit steunbewijs ook betrekking op de onderdelen van de verklaring van [betrokkene 1] die door de verdachte worden betwist. Het cassatiemiddel klaagt dat het Hof de verklaringen van de getuige ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd en voorts wordt in de schriftuur nog de vraag aan de orde gesteld of de jurisprudentie van de Hoge Raad in het licht van het EHRM bijstelling behoeft. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige te ondervragen in voldoende mate moet worden gecompenseerd als aan die verklaring voor de bewezenverklaring een ‘significant weight’ toekomt.

Rechtsregel

Geldt de eis dat het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd ook indien de bewezenverklaring niet in beslissende mate (sole or decisive) op de door die getuige afgelegde verklaring is gebaseerd, maar aan die verklaring voor de bewezenverklaring niettemin ‘significant weight’ toekomt?

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtspraak van het EHRM (Schatschaschwili/Duitsland) niet noopt tot een specifieke motiveringsverplichting met betrekking tot de genoemde compensatie in het geval dat de verklaring van een getuige niet ‘beslissend’ is voor de bewezenverklaring, maar daaraan wel ‘significant weight’ toekomt.

Inhoud arrest

Verdachte is veroordeeld voor de mishandeling van zijn (ex) echtgenote. De getuige [betrokkene 1] beriep zich op haar verschoningsrecht, waardoor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om de getuige te (doen) ondervragen. De raadsvrouw voert in hoger beroep aan dat deze verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het Hof verwerpt dit beroep en oordeelt dat de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaring van getuige [getuige 1] en het door de verbalisant geconstateerde letsel. Dit steunbewijs heeft ook betrekking op die onderdelen van de verklaring van [betrokkene 1] die door de verdachte worden betwist.

Het middel in cassatie klaagt dat het Hof de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd. De Hoge Raad grijpt terug naar zijn overwegingen in zijn arrest van 4 juli 2017 waarin het volgende werd overwogen:

3.2.2. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.”

Om in cassatie te bepalen of de bewijsvoering hieraan voldoet, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het Hof haar beslissing toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.

Voorts wordt in de schriftuur nog de vraag opgeworpen of de eis dat het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd, ook geldt indien de bewezenverklaring niet in ‘beslissende mate’ op de door die getuige afgelegde verklaring is gebaseerd, maar aan die verklaring voor de bewezenverklaring niettemin ‘significant weight’ toekomt. De Hoge Raad merkt wat dat betreft op dat de rechtspraak van het EHRM niet noopt tot een vergelijkbare, specifieke motiveringsverplichting met betrekking tot de genoemde compensatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep.