ECLI:NL:HR:2019:1162 (Omvang hoger beroep)

Hoge Raad, 9 juli 2019, Omvang hoger beroep
(ECLI:NL:HR:2019:1162)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde (openlijke geweldpleging). Ten aanzien van feit 2 (openlijke geweldpleging) is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een succesvol beroep op noodweer. De verdachte is ten slotte veroordeeld voor feit 3 (belaging). Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Rechtsregel

Is het oordeel van het hof met betrekking tot de omvang van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep, gelet op de inhoud van de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van de raadsvrouw van de verdachte aan de griffiemedewerker, begrijpelijk? Het hof oordeelde dat de volmacht tot het instellen van het hoger beroep niet een ondubbelzinnige beperking ten aanzien van de omvang van het hoger beroep inhoudt en dat aldus niet op die grond sprake is van een ambtelijk verzuim bij het opstellen van de appelakte. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep nadien niet alsnog partieel door de verdachte is ingetrokken, is ’s hofs oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van het hof onderworpen is, niet onbegrijpelijk.

Inhoud arrest

De door de raadsvrouw van de verdachte aan een griffiemedewerker van de rechtbank verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep houdt onder meer het volgende in:

“Daartoe bepaaldelijk door cliënt gevolmachtigd, geef ik hierbij een schriftelijke bijzondere volmacht aan u, griffiemedewerker, om namens cliënt hoger beroep in te stellen omdat hij het niet eens is met de bewezenverklaring van feit 3 op de dagvaarding. Cliënt is het principieel niet eens met deze uitspraak omdat hij het feit ten stelligste ontkent. Hij zou nooit en te nimmer dergelijke bewoordingen gebruiken. Cliënt voelt zich zeer gekrenkt door de aanname dat hij dergelijke taal heeft gebezigd.”

Het hof heeft ten aanzien van de omvang van het hoger beroep beslist dat de akte instellen rechtsmiddel leidend is. Daaruit blijkt dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld. Aangezien het hoger beroep later niet partieel is ingetrokken en de advocaat-generaal zich inhoudelijk wenst uit te laten over het onder 2 ten laste gelegde, is in hoger beroep het onder 2 en 3 ten laste gelegde inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen.

De Hoge Raad is van oordeel dat in de bestreden uitspraak het – niet onbegrijpelijke – oordeel van het hof ligt besloten dat de volmacht tot het instellen van het hoger beroep niet een ondubbelzinnige beperking inhoudt ten aanzien van de omvang van het hoger beroep en dat aldus niet op die grond sprake is van een ambtelijk verzuim bij het opstellen van de appelakte.

Het middel faalt.

Ten aanzien van de redelijke termijn merkt de Hoge Raad nog op dat zij uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van vijftig uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.