ECLI:NL:HR:2018:2056 (Verhoor over hennepkwekerij)

Hoge Raad 6 november 2018, Verhoor over hennepkwekerij
(ECLI:NL:HR:2018:2056) 

 Essentie 

Het is bekend dat als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit er een verplichting ontstaat om de verdachte te wijzen op zijn recht tot raadpleging van een advocaat. De rechtsvraag die in deze zaak centraal stond is of deze verplichting ook ontstaat indien dat strafbare feit nog niet vaststaat.

Rechtsregel 

Ook indien het strafbare feit nog niet vaststaat, maar de vraag wel betrekking heeft op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit, ontstaat de verplichting om de verdachte te wijzen op zijn recht tot raadpleging van een advocaat. Er bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld, waardoor sprake is van een verhoorsituatie.

Inhoud arrest 

In de woning van verdachte roken opsporingsambtenaren een hennepgeur en zagen zij een zandspoor lopen vanaf de tuindeur naar een deur in de bijkeuken. Eveneens zagen zij groene blaadjes liggen in de bijkeuken op de grond. Hierdoor rees bij de opsporingsambtenaren sterk het vermoeden dat verdachte in de bijkeuken een hennepkwekerij zou hebben.

Aan verdachte werd medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was waarna de opsporingsambtenaren hem de vraag stelden of verdachte een hennepkwekerij in zijn woning had. Verdachte antwoordde hierop dat hij inderdaad een hennepkwekerij in de bijkeuken had gehad en toonde deze ruimte aan de opsporingsambtenaren. Zij zagen daar een ingerichte hennepkwekerij waar wel de hennepplanten reeds geoogst waren. Aan deze ruimte vast bevond zich tevens een kweekruimte waarin 89 bloempotten aangetroffen werden. Op de grond lagen meerdere restanten van hennepplanten. Ook stond er nog één hennepplant in de kweekruimte.

De raadsman van verdachte voert een Salduz-verweer aan: verdachte heeft voorafgaand aan het verhoor dat in de woning van verdachte plaatsvond niet een raadsman kunnen raadplegen. De raadsman stelt dat hierdoor art. 6 EVRM geschonden is.

Het hof oordeelt dat verdachte niet gewezen hoefde te worden op zijn recht op raadpleging van een advocaat op het moment dat de opsporingsambtenaren de vraag naar de hennepkwekerij stelden aan de verdachte, omdat de hennepkwekerij op dat moment nog niet was ontdekt en er zodoende geen sprake was van een reeds geconstateerd feit.

De raadsman gaat in cassatie en voert nogmaals het Salduz-verweer aan. 

De Hoge Raad stelt voorop dat een aangehouden verdachte voor aanvang van het eerste verhoor gewezen dient te worden op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Art. 6 EVRM geeft verdachte dit consultatiebijstandsrecht. Een en ander is geregeld in art. 28c in verbinding met art. 28e Sv. De plicht om verdachte daarover te informeren vloeit voort uit art. 27c lid 3 Sv.