Hoge Raad, 25 september 2018, Sliding
(ECLI:NL:HR:2018:1769)
Door Zoë de Jesus Delgado
Essentie
Dit arrest gaat over een verdachte die tijdens een voetbalwedstrijd een tegenspeler een sliding gaf. Zijn tegenspeler liep hierdoor een gebroken kuit- en scheenbeen en een scheurtje in zijn enkelgewricht op. De gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie. De vraag is dan ook, gelet op de sport- of spelsituatie, of sprake is van voorwaardelijk opzet en of het bewezenverklaarde in dit geval kan worden gekwalificeerd als mishandeling.
Rechtsregel
De omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie is geen zelfstandige factor om te beoordelen of sprake is van opzet. In dit geval heeft verdachte door zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan zijn tegenspeler pijn of letsel zou toekomen. Daarbij maakt het niet uit dat het niet de bedoeling van verdachte was om zijn tegenspeler letsel toe te brengen. Daarnaast is verdachte met zijn handelen niet binnen de grenzen gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Hij heeft gevaarlijk spel gespeeld, wat een ernstige overtreding van de spelregels opleverde. Derhalve kunnen de gedragingen worden gekwalificeerd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Inhoud arrest
Tijdens een voetbalwedstrijd renden A, verdachte, en B beiden achter de bal aan. A rende daarbij schuin achter B. Om balbezit te krijgen gaf A een kleine schouderduw aan B, waarna hij met zijn rechterbeen een sliding maakte. Het linkerbeen van B werd daarbij geraakt en hij kwam vervolgens ten val. B heeft hier een gebroken kuit- en scheenbeen en een scheurtje in zijn enkelgewricht aan overgehouden.
Het hof heeft geoordeeld dat in casu sprake is van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr)
De Hoge Raad herhaalt in dit arrest de relevante overwegingen uit een aantal eerdere arresten.
Allereerst de overweging uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie geen zelfstandige factor is om te beoordelen of sprake is van opzet. Door het hof is vastgesteld dat A tijdens een voetbalwedstrijd een sliding gaf aan B. Deze heeft hij ingezet toen hij zich schuin achter en in de onmiddellijke nabijheid van B bevond. A had daarbij geen ruimte of gelegenheid om te glijden, waardoor hij zowel op de bal als op de man, B in dit geval, speelde. Het hof heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat A met zijn actie bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat B hierdoor zou worden geraakt, ten val zou komen en dat aan hem pijn of letsel zou worden toegebracht. Het maakt voor de bewezenverklaring van opzet of mishandeling niet uit dat het niet de bedoeling van verdachte was om zijn tegenspeler letsel toe te brengen.
Tot slot herhaalt de Hoge Raad de overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 en ECLI:NL:HR:1996:ZD0218. Deze gaan over gevallen waarin de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang kan zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen in casu kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). Dit brengt met zich dat is geoordeeld dat wederrechtelijkheid in deze sportsituatie niet ontbreekt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof hierin juist geoordeeld. Dit, mede gelet op het feit dat het hof heeft geoordeeld dat ten tijde van het handelen van de verdachte sprake was van een sportsituatie, maar dat dit handelen niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten en dat de verdachte met zijn sliding gevaarlijk spel speelde. Dit laatste leverde een ernstige overtreding van de spelregels van voetbal op.