ECLI:NL:HR:2018:1209 (Werknemer/Wilco)

Werknemer/Wilco, HR 13 juli 2018
(ECLI:NL:HR:2018:1209)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Ontslag op staande voet en verplichting tot doorbetaling loon. Wwz.

Rechtsregel

Werkgever heeft werknemer rechtsgeldig ontslagen op staande voet. Kantonrechter heeft ontslag vernietigd, hof heeft geoordeeld dat het ontslag wel terecht was. Volgens het systeem van de Wet werk en zekerheid wordt de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst in zo’n geval vastgesteld op een datum in de toekomst, niet op het moment van het ontslag op staande voet. Verder is er geen sprake van een situatie waarin de werknemer zijn werk niet heeft kunnen doen vanwege een reden die voor rekening van Wilco komt (het is hier eigenlijk zijn eigen schuld). Daarom hoeft de werkgever de werknemer geen loon door te betalen voor de periode tussen de datum van het ontslag op staande voet en de beschikking van het hof.

Inhoud arrest

De werknemer gaat op 1 mei 2006 werken bij Wilco (een boekdrukkerij) als medewerker binderij. Alle medewerkers van de binderij mogen met toestemming van hun baas een boek mee naar huis nemen. De baas moet dan een handtekening of stempel in het boek zetten. Van elk boek dat wordt gedrukt, zijn er gemiddeld vijf exemplaren die verdeeld mogen worden onder het personeel.

Wilco wijst zijn personeel er tussen 2006 en 2013 vaak (schriftelijk) op dat er wel toestemming van de baas moet zijn voordat je een boek mag meenemen. Het zonder toestemming meenemen van boeken mag niet en kan een reden zijn voor ontslag op staande voet.

Op 7 oktober 2015 neemt de werknemer drie boeken weg van een stelling/pallet, doet ze in zijn rugzak en legt die in zijn auto. Zijn baas vraagt hem vervolgens zijn auto open te maken. De boeken worden gevonden en hebben geen stempel of handtekening.

Er volgt een gesprek tussen de manager en de werknemer. Hierna wordt de werknemer bij brief van 7 oktober 2015 op staande voet ontslagen vanwege diefstal van de boeken. De werknemer is het hier niet mee eens. Hij verklaart zich bereid en beschikbaar voor werk en maakt aanspraak op zijn loon totdat zijn contract rechtsgeldig wordt beëindigd.

De werknemer stapt daarna naar de kantonrechter. Hij stelt dat er geen dringende reden was voor ontslag op staande voet, omdat hij toestemming had van zijn leidinggevende om de boeken mee te nemen. Hij vordert de opzegging van 7 oktober 2015 te vernietigen, voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is beëindigd en Wilco te veroordelen tot doorbetaling van het loon.

De kantonrechter hoort getuigen. Vervolgens vernietigt hij bij beschikking van 12 augustus 2016 het ontslag op staande voet, verklaart hij voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd en veroordeelt hij Wilco tot doorbetaling van het loon van de werknemer vanaf 7 oktober 2015.

Wilco gaat in hoger beroep. Het hof hoort ook getuigen en vernietigt bij eindbeschikking van 30 mei 2017 de beschikking van de kantonrechter, bepaalt dat de arbeidsovereenkomst van partijen eindigt op 31 mei 2017 en verklaart voor recht dat Wilco over de tussenliggende periode (7 oktober 2015 tot en met 30 mei 2017) geen loon plus wettelijke rente aan de werknemer hoeft te betalen.

De werknemer gaat in cassatie. Hij dient alleen gronden in ten aanzien van de vraag of Wilco hem het loon moet doorbetalen in de periode 7 oktober 2015 tot en met 30 mei 2017 of niet. Het ontslag op staande voet staat vast.

Wilco heeft verzocht het beroep te verwerpen. De conclusie van AG De Bock strekt tot vernietiging en verwijzing.

De Hoge Raad overweegt het volgende. Met de Wet werk en zekerheid is het ontslagrecht gewijzigd. Een van de wijzigingen is dat een hoger beroepsrechter een arbeidsovereenkomst niet meer mag beëindigen per een datum in het verleden. Nu in dit geval het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet heeft vernietigt, mag hij dat wel vinden, maar niet alsnog de arbeidsovereenkomst laten eindigen per 7 oktober 2015. Dit mag slechts per een datum in de toekomst, zoals hier per 31 mei 2017. Dat heeft het hof dus juist geoordeeld.

De latere ontslagdatum betekent ook dat er een ‘gat’ is, waarin de werknemer in principe recht heeft op nabetaling van zijn loon. Maar als de kantonrechter direct het ontslag op staande voet had goedgekeurd en het hof dit had bevestigd, was de ontslagdatum 7 oktober 2015 geweest en had de werknemer geen recht gehad op nabetaling loon voor de duur van twee jaar. Dit zou op gespannen voet staan met het beginsel van rechtsgelijkheid. Ook is het moeilijk om te verklaren dat de werkgever in dat geval loon zou moeten doorbetalen, omdat de kantonrechter een ‘foute’ beslissing heeft genomen en er wel een goede reden was voor ontslag op staande voet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook niet dat de wetgever dit zo bedoeld heeft. Daarom moet er een oplossing hiervoor gevonden worden.

Volgens artikel 7:627 BW krijg je geen loon als je je werk niet doet. Artikel 7:628, eerste lid, BW bepaalt dat je je loon wel krijgt, als je je werk niet kan doen door een oorzaak die voor rekening van de werkgever moet komen. Volgens vaste rechtspraak is een schorsing of non-actiefstelling een reden die voor rekening van de werkgever moet komen (zie het arrest HR Van der Gulik / Vissers). De arbeidsovereenkomst loopt dan immers nog. Bij een ontslag op staande voet is dat anders: dan wordt de arbeidsovereenkomst direct stopgezet. De vaste rechtspraak maakt dus niet dat de werkgever ook in deze gevallen het loon door moet betalen. Daarom kijkt de Hoge Raad naar de omstandigheden van dit geval en onderscheidt twee periodes: de periode vanaf het ontslag op staande voet tot en met de beschikking van de kantonrechter en de periode vanaf de beschikking van de kantonrechter tot aan de beschikking van het hof.

In de eerste periode is er een ontslag op staande voet en nog geen rechterlijk oordeel dat dit niet juist zou zijn. Over deze periode kan het niet verrichten van werk niet voor rekening van de werkgever komen en hoeft zij dus ook geen loon door te betalen.

In de tweede periode is het ontslag vernietigd en zou de werknemer dus weer toegelaten moeten worden tot het werk. Dit verandert alleen niets aan het eindresultaat, omdat het hof besluit dat het ontslag op staande voet toch op goede gronden gegeven is. Als over deze periode wordt geoordeeld dat de werknemer recht heeft op loon zou hij bevoordeeld worden, terwijl hij later ongelijk krijgt. Dit is niet redelijk. Daarom is ook deze periode niet aan de werkgever te wijten en is er dus geen recht op loon.
Toch is er ruimte om te oordelen dat de uitspraak van de kantonrechter wel voor risico van de werkgever komt. De werknemer moet hiervoor stellen en bewijzen dat de oorzaak voor het niet doen van het werk – ondanks het rechtsgeldig ontslag op staande voet – in redelijkheid voor rekening van de werkgever komt. Hier doet de werknemer in deze zaak een beroep op, maar de Hoge Raad vindt niet dat dat hier aan de orde is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de werknemer in de kosten van het geding.