ECLI:NL:HR:2017:392 (Niet-ontvankelijkheid en procesbelang)

Niet-ontvankelijkheid en procesbelang, HR 10 maart 2017
(ECLI:NL:HR:2017:392)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
In dit arrest wordt over een aantal formele punten waaronder procesbelang, ontvankelijkheid en proceskostenvergoeding een oordeel gegeven. Mag een belastingplichtige na gegrondverklaring van het bezwaar een nieuw standpunt innemen?

Rechtsregel
Ook ingeval volledig aan de klachten in bezwaar tegemoet wordt gekomen kan er procesbelang blijven bestaan. Dit is slechts anders als belanghebbende door het instellen van beroep niet in een voordeligere positie kan komen.

Inhoud arrest
Belanghebbende, X, is de eigenaar van een bedrijfsruimte. Op grond van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van het pand voor het jaar 2014 bij beschikking vastgesteld op € 220.000. X heeft op basis van deze waarde en via hetzelfde geschrift als de beschikking een aanslag in de onroerendezaakbelasting gekregen. X heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt en gesteld dat de waarde van de bedrijfsruimte niet meer dan € 175.000 kan zijn. De heffingsambtenaar is aan dit bezwaar tegemoet gekomen en heeft de aanslag verminderd tot het bedrag dat X betoogt.

X is tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar in beroep gegaan bij de Rechtbank. Voor de Rechtbank stelt X dat de waarde van de bedrijfsruimte niet meer kan zijn dan € 127.000. X baseert zijn stelling op een taxatieverslag dat hij heeft laten opmaken. De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

X gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar stelt incidenteel hoger beroep in en stelt daarbij dat de Rechtbank het beroep van X niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens gebrek aan procesbelang. In bezwaar was de heffingsambtenaar immers al volledig aan de klachten van X tegemoet gekomen, waarmee – aldus de heffingsambtenaar – het geschil was geëindigd.

Het Hof is het niet eens met de heffingsambtenaar. Het staat partijen volgens het Hof vrij om in (hoger) beroep hun grieven te wijzigen, zelfs als aan de grieven in de bezwaarfase volledig tegemoet is gekomen. Het (hoger) beroep van X is daarmee ontvankelijk. Na inhoudelijke behandeling komt het Hof op basis van de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte tot het oordeel dat de waarde € 126.000 moet zijn.

Wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep van X overweegt de Hoge Raad dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat een volledige gegrondverklaring van het bezwaar niet af doet aan het feit dat X door het instellen van beroep nog in een betere positie kon komen. Zolang dit het geval is bestaat er voor X nog procesbelang. Het beroep van X is dus terecht ontvankelijk verklaard.

X klaagt in cassatie over het feit dat hij, ondanks de gegrondheid van zijn hoger beroep, geen proceskostenvergoeding in hoger beroep heeft gekregen. Het Hof heeft hiertoe geoordeeld dat X de huurovereenkomst ook in eerste aanleg had kunnen overleggen, het instellen van hoger beroep was dan niet nodig geweest. De Hoge Raad oordeelt dat in het geval van gegrondverklaring van een proceskostenvergoeding kan worden afgezien indien de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend aan het handelen van X te wijten is. In casu is die noodzaak niet uitsluitend aan het handelen van X te wijten, bijvoorbeeld omdat de heffingsambtenaar pas ter zitting voor de Rechtbank de huurprijs in twijfel heeft getrokken. De Hoge Raad kent alsnog een proceskostenvergoeding toe aan X.