ECLI:NL:HR:2016:705 (indirecte belangen bedrijfsopvolgingsfaciliteit)

HR indirecte belangen bedrijfsopvolgingsfaciliteit, HR 22 april 2016
(ECLI:NL:HR:2016:705)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op vererfd ondernemingsvermogen. Dit vermogen wordt bij vererving grotendeels vrijgesteld van erfbelasting. In dit arrest staat de vraag centraal of indirecte belangen van een houdster-BV van kleiner dan 5% onderdeel uit kunnen maken van het ondernemingsvermogen, dan wel gezien moeten worden als beleggingen.

Rechtsregel
Ook op indirecte belangen van 5% kan de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing zijn. Hiervoor is vereist dat de houdstermaatschappij (geconsolideerd) een materiële onderneming drijft én dat het kleine indirecte belang gezien kan worden als ondernemingsvermogen van deze actieve onderneming.

Inhoud arrest
X en A zijn in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten. Als A komt te overlijden erft X 7 aandelen in B BV. A had een belang van 6.89% in B BV, een houdstermaatschappij met diverse actieve vennootschappen over de hele wereld. B BV houdt onder andere een belang van 70% in D Ltd. De inspecteur stelt een deel van de erfrechtelijke verkrijging door X vrij op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Het indirecte belang in A Ltd. van 4.8% (70% van 6.89%) wordt niet vrijgesteld, omdat A hier geen indirect aanmerkelijk belang (meer dan 5%) in had. Voor de BOR, zo stelt de inspecteur, worden indirecte belangen alleen vrijgesteld als zij een aanmerkelijk belang vormen én als ondernemingsvermogen gekwalificeerd kunnen worden. Het Hof volgt de inspecteur in deze stelling.

De Hoge Raad oordeelt ten eerste dat indirecte aanmerkelijke belangen wel toegerekend moeten worden aan de houdster, in casu B BV. Omdat alle andere belangen van B BV wel een indirect aanmerkelijk belang vormen, worden alle activiteiten van deze belangen aan B BV toegerekend. Hierdoor wordt B BV zelf geacht een actieve onderneming te drijven.

Ook oordeelt de Hoge Raad dat het belang in A Ltd. vervolgens niet toegerekend kan worden aan B BV, omdat A hierin geen indirect aanmerkelijk belang had. Wél moet A Ltd. gezien worden als een vermogensbestanddeel van de actieve onderneming van B BV. Op dit vermogensbestanddeel moeten vervolgens de vermogensetiketteringsregels zoals die gelden in de inkomstenbelasting worden toegepast. Omdat de activiteiten van A Ltd. in het verlengde van de activiteiten van B BV liggen, moet het belang van 4.8% in A Ltd. dan ook als ondernemingsvermogen van B BV aangemerkt worden. Dit brengt met zich mee dat ook de aandelen in A Ltd. onder de bedrijfsopvolgingsregeling vallen en dus voor vrijstelling in aanmerking komen.

X wordt in het gelijk gesteld. Omdat dit in strijd is met de huidige uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst en volgens de staatssecretaris tot grote budgettaire schade zou kunnen leiden, heeft de staatssecretaris gekozen om het arrest te repareren met wetgeving. Op grond van deze voorgestelde wetgeving zullen alle indirecte belangen van minder dan 5% voortaan per definitie als beleggingsvermogen gekwalificeerd worden en dus niet vrijgesteld zijn onder de BOR.