HR Einduitspraak Sopora, HR 4 maart 2016
(ECLI:NL:HR:2016:360)
Door Michiel Hennevelt
Essentie
Naar aanleiding van de prejudiciële beslissing in de zaak Sopora geeft de Hoge Raad met deze uitspraak het eindarrest inzake de verenigbaarheid van de 30%-regeling voor expats met het vrije verkeer van werknemers.
Rechtsregel
De 30%-regeling leidt niet tot een systematische overcompensatie van de werkelijke door expats gemaakte kosten, en is dus niet in strijd met het vrije verkeer van werknemers in de EU.
Inhoud arrest
De heer Sopora is werkzaam voor een in Duitsland gevestigde werkgever. In het jaar 2012 wordt hij tewerkgesteld bij een onderdeel van zijn werkgever in Nederland. Sopora blijft in Duitsland wonen, maar heeft in Nederland tijdelijk een appartement gehuurd. Sopora vraagt aan de inspecteur om toepassing van de 30%-regeling, een fiscaal gunstigere regeling voor expats die in Nederland komen werken. De inspecteur weigert het verzoek, omdat Sopora voor zijn tewerkstelling in Nederland dichter dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonde. De 30%-regeling geldt alleen voor expats die verder dan 150 kilometer van de grens wonen. In de hierop volgende procedure stelt Sopora dat deze voorwaarde in strijd is met het vrije verkeer van werknemers in de EU.
De Hoge Raad heeft hierover in een voorgaand arrest prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Het HvJ oordeelt dat het 150-kilometercriterium in beginsel niet in strijd is met het vrije verkeer van werknemers. Het mag echter niet zo zijn dat de 30%-regeling systematisch aanleiding geeft tot een duidelijke overcompensatie van de werkelijk gemaakte expat-kosten. Om dit oordeel te begrijpen moet men nog het volgende weten over de 30%-regeling. De 30%-regeling geeft expats de mogelijkheid om ruwweg 30% van hun loon aan te merken als kosten voor extraterritoriale uitgaven (zoals tijdelijke huisvesting). Dit deel van het loon is dan onbelast. Het gaat hier dus om een fictie. Indien de werkelijk gemaakte extraterritoriale uitgaven hoger zijn, mogen die werkelijke kosten vrijgesteld worden.
De vraag die de Hoge Raad dus moet beantwoorden, is of de 30%-regeling een overcompensatie biedt ten opzichte van de werkelijk gemaakte kosten die expats normaal gesproken maken. Indien dat het geval is, is de regeling niet toegestaan. De Hoge Raad had een aantal manieren kunnen kiezen om dit te onderzoeken, zoals terugverwijzing naar de feitenrechter, maar heeft er voor gekozen om te vertrouwen op het feitenonderzoek van de adviserende Advocaat-Generaal.
De A-G heeft in zijn conclusie op twee manieren onderzocht of de 30%-regeling aanleiding geeft tot systematische overcompensatie. Ten eerste heeft hij naar de wetgeschiedenis gekeken en ten tweede heeft hij op basis van empirisch onderzoek een benadering gegeven van de kosten die expats in Nederland maken, om dit vervolgens te vergelijken met de 30%-vergoeding die expats in Nederland ontvangen.
Uit het onderzoek naar de parlementaire geschiedenis volgt dat door de wetgever feitelijk onderzoek in de vorm van een enquête bij ondernemingen aan de 30%-limiet ten grondslag is gelegd, ook is de regeling enige malen heroverwogen en is steeds het doel geweest om de regeling te laten aansluiten bij de werkelijk gemaakte kosten. Ook uit het empirische onderzoek van de A-G blijkt dat de regeling in de meeste gevallen niet tot overcompensatie leidt. Voor wie geïnteresseerd is in deze bijzondere conclusie is onderdeel 11 zeker lezenswaardig. Op basis van zowel dit wetshistorische als feitelijke onderzoek komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de 30%-regeling niet leidt tot een systematische overcompensatie. De inspecteur heeft de regeling terecht geweigerd aan Sopora.