ECLI:NL:HR:2016:2704 (Veertiendagen brief bij incassozaken)

Veertiendagen brief bij incassozaken, HR 25 november 2016
(ECLI:NL:HR:2016:2704)

Door Claire Zuidema

Essentie
Een schuldeiser dient een schuldenaar minimaal een termijn van veertien dagen de mogelijkheid geven om de factuur alsnog te voldoen.

Rechtsregel
De in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagentermijn vangt aan daags na die waarop de aanmaning door de schuldenaar is ontvangen. Met het bepalen van de termijn moet rekening worden gehouden met dagen waarop geen post bezorgd wordt.

Inhoud uitspraak
De kantonrechter heeft op de voet van artikel 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

Een klant van Fa-med heeft een factuur niet betaald binnen de termijn die in de veertiendagenbrief ex artikel 6:96 lid 6 BW is opgenomen. Fa-med heeft gevorderd een klant te veroordelen tot betaling van € 110,33 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelt dat het gevorderde bedrag overeenkomt met het Besluit Buitengerechtelijke Incassokosten. Het is echter de vraag of de brief vermeldt dat de betalingstermijn aanvangt op de dag na de aanmaning en wat de consequenties zijn van het vermelden van een onjuiste termijn. De kantonrechter stelt hierover zeven prejudiciële vragen. Samengevat gaan de vragen over de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de termijn van de veertiendagenbrief en de rechtsgevolgen van een onjuiste formulering van de veertiendagenbrief.

De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar de ontvangsttheorie van artikel 3:37 BW dat de veertiendagentermijn pas aanvangt op de dag na die waarop de schuldenaar de aanmaning ontvangt. De schuldeiser moet bewijzen dat en wanneer aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Als de schuldenaar het moment van de ontvangst van de veertiendagenbrief betwist, kan de schuldeiser aan zijn stelplicht en bewijslast voldoen door te stellen dat de brief tijdig is verzonden en ontvangen naar een adres waarvan de schuldeiser redelijkerwijs mocht aannemen dat de schuldenaar daar kon worden bereikt.[1] Dat strookt met de bedoeling van de wetgever dat de schuldenaar in ieder geval (de volle) veertien dagen de gelegenheid heeft het verschuldigde bedrag te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd worden.

In verstekzaken zal de schuldeiser voldoende concrete feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit de rechter kan afleiden dat de veertiendagenbrief (uiterlijk) op de door de schuldeiser gestelde datum door de schuldenaar is ontvangen. Daartoe kan de schuldeiser in beginsel (ook) de dag van verzending stellen en aannemelijk maken. De ervaringsregel is dat gewone post in veruit de meeste gevallen na een of meer dagen bij de geadresseerde wordt bezorgd.

Het is aan de feitenrechter overgelaten welke duur van postbezorging, vanaf de dag van verzending door de schuldeiser, in het algemeen redelijkerwijs tot uitgangspunt valt te nemen. In de regel zal het niet onbegrijpelijk zijn dat in verstekzaken tot uitgangspunt wordt genomen dat de brief op de tweede dag na verzending is bezorgd, waarbij een zondag, maandag of officiële feestdag niet meetellen als tussenliggende dag of dag van bezorging.

De veertiendagenbrief heeft alleen rechtsgevolg wanneer de schuldenaar de volledige wettelijke termijn van veertien dagen ter beschikking staat. Het hanteren van een onjuist termijn kan niet gerepareerd worden. De inhoud van de veertiendagenbrief mag bij de schuldenaar niet de onjuiste indruk wekken dat hij de incassokosten al verschuldigd wordt op een datum waarop in werkelijkheid de wettelijke termijn van veertien dagen nog niet is verstreken.

De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet dus wel aan de wettelijke eisen. Het staat de schuldeiser wel vrij om schuldenaar een langere termijn dan veertien dagen te geven.

Indien er sprake is van een deelbetaling, dit wil zeggen wanneer de schuldenaar tijdig, maar niet volledig betaalt, is hij alleen de incassokosten verschuldigd over het niet tijdig betaalde gedeelte van de hoofdsom.

De Hoge Raad oordeelt ten slotte dat de rechter in verstekzaken ambtshalve moet onderzoeken of de schuldeiser overeenkomstig de wettelijke eisen heeft gehandeld. Ook in verstekzaken heeft de rechter daartoe ruimte.


[1] Onder verwijzing van het ‘Centavos/Nieuwenhuisarrest’.