ECLI:NL:HR:2012:BQ925 (Runescape-arrest)

HR 31 januari 2012, NJ 2012, 536 (Runescape)
(ECLI:NL:HR:2012:BQ925)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest gaat over de diefstal van virtuele voorwerpen in het computerspel Runescape. Het arrest heeft betrekking op de uitleg van het bestanddeel ‘enig goed’ in artikel 310 Sr in relatie tot virtuele voorwerpen. In deze zaak werd een dertienjarige jongen gedwongen om geld en goederen van zijn Runescape-account over te zetten naar het account van de verdachte. Tijdens het overzetten wordt het slachtoffer meerdere malen mishandeld en bedreigd. Er wordt primair diefstal met geweld (artikel 310 jo. artikel. 312 Sr) ten laste gelegd en subsidiair mishandeling en/of bedreiging (artikel 300 Sr).

Rechtsregel

De rechtsvraag in deze zaak was natuurlijk: kunnen virtuele objecten worden gekwalificeerd als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr? Ja, zei de rechtbank. In hoger beroep stelde de verdediging dat de onderhavige virtuele objecten niet als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr kunnen worden beschouwd, omdat ze tastbaar noch stoffelijk zijn en ook geen waarde vertegenwoordigen in het economisch verkeer. Het hof beoordeelde dit middel als volgt: “De gedachte dat aan de eis van stoffelijkheid moet zijn voldaan wil een goed binnen de reikwijdte van genoemd artikel vallen, is reeds sedert het Elektriciteitsarrest uit 1921 verlaten. Dat elektriciteit een vermogensobject met een gebruikswaarde betrof – en betreft – werd door de Hoge Raad destijds van grotere betekenis geacht voor het antwoord op de vraag of het al dan niet om een voor diefstal vatbaar goed ging, dan het onstoffelijke karakter ervan. Gaandeweg is in de jurisprudentie ook het economisch waardebegrip steeds verder gerelativeerd en gesubjectiveerd. Relevant is vooral of het goed voor de bezitter ervan waarde heeft. In de thans ter beoordeling staande zaak is evident dat het bezit van de virtuele goederen en te behalen punten uiterst begerenswaardig is voor aangever, verdachte en de medeverdachte.

De – destijds dertienjarige – aangever heeft in dit verband verklaard, zakelijk weergegeven: ‘Ik ben erg rijk op RuneScape en omdat ik rijk ben, ben ik ook heel sterk. Ik ben heel sterk met verschillende wapens en bijna niet te verslaan. Vanwege mijn grote bezit op RuneScape verander ik bijna iedere drie dagen mijn wachtwoord, omdat ik bang ben dat iemand mij ‘hackt’. De medeverdachte heeft verklaard: de aangever had een paar dagen geleden geluk gehad, want hij had spullen gevonden van een dode man en die man was heel rijk en had dus veel waardevolle spullen. Ik werd daar eigenlijk wel jaloers van.’ Hieruit kan worden afgeleid dat voor aangever, verdachte en zijn medeverdachte hun in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die hen kan worden afgenomen. Het hof stelt vast dat het hier gaat om in de loop van het spel ontstane waarden, die door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven.

Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat redelijke wetsuitleg meebrengt, dat de hier bedoelde virtuele voorwerpen worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Relevant is voorts dat de spelregels van RuneScape niet voorzien in een wijze van verwerving van deze goederen als in casu is geschied. De wegnemingshandeling is gepleegd buiten de context van het spel. Het gaat derhalve niet om virtuele handelingen binnen een virtuele wereld, maar om feitelijke handelingen waardoor een virtuele wereld wordt beïnvloed.”

Voorts voert de verdediging aan dat er geen sprake is van eigendom of bezit van goederen, maar slechts van een gebruikersrecht daarop. Het spel, en alles wat in het spel gebeurt, blijft eigendom van de maker van het spel. Het hof gaf aan dat de verdediging hiermee een te beperkte invulling geeft aan het begrip ‘toebehoren’ in de zin van art. 310 Sr. “Het hof stelt vast dat slachtoffer binnen het spel de feitelijke en exclusieve heerschappij had over de goederen. Alleen hij kon, door in te loggen op zijn RuneScape-account, bij de door hem verworven amulet en het masker komen en daarover beschikken. In strafrechtelijke zin behoorden de in het geding zijnde goederen toe aan slachtoffer. Hij is door de diefstal getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die goederen had.

Dat het spel RuneScape vanzelfsprekend een eigenaar en/of beheerder heeft, acht het hof in het verband van deze strafzaak niet relevant. Zo is een paspoort onbetwist eigendom van de Staat der Nederlanden, maar kan dit document wel degelijk door middel van diefstal uit de beschikkingsmacht van de houder geraken.

Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van – bijvoorbeeld – software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.”

Inhoud arrest

Het slachtoffer, de verdachte en de medeverdachte spelen allemaal Runescape. Op 6 september 2007 fietst het slachtoffer naar huis. Verdachte en medeverdachte komen naast hem en dwingen hem mee te gaan naar het huis van de medeverdachte in Leeuwarden. Het slachtoffer wordt door de verdachten gedwongen om mee te lopen naar een computer waar hij geld en goederen van zijn Runescape-account moet overzetten naar het account van de verdachte. Wanneer het slachtoffer weigert, wordt hij tegen de grond gewerkt. Hij wordt geslagen en geschopt tegen het hoofd en de borstkas terwijl een van de verdachten roept: “ik maak je dood!” Het slachtoffer logt in en wordt vervolgens door de verdachte van zijn stoel getrokken en opnieuw toegetakeld. Verdachte zet het geld en goederen over naar zijn eigen account en gooit het slachtoffer daarna het huis uit.

In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot 160 uren werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van vier weken voor het plegen van diefstal met geweld en in vereniging. Door het hof wordt de verdachte veroordeeld tot dezelfde straf voor hetzelfde feit. De Hoge Raad besloot het aantal uren werkstraf te verlagen van 160 uren naar 144 uren. De Hoge Raad vond dat art. 6 EVRM was geschonden omdat er zestien maanden zaten tussen het instellen van het cassatieberoep en het wijzen van het arrest.

In cassatie voert de verdediging onder meer aan dat een virtueel object niet ‘echt’ bestaat: het is slechts een weergave van bits en bytes en dus een illusie. Het middel faalt en de Hoge Raad oordeelt als volgt: “Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van – bijvoorbeeld – software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.”