Loretta, Hoge Raad 1 april 2011
(ECLI:NL:HR:2011:BP1475)
Door Julia Verschoor
Essentie
In dit arrest staat de risicoaansprakelijkheid voor schade aangericht door een dier ex artikel 6:189 BW centraal. Hieronder wordt besproken of de bezitter of degene die het bedrijf uitoefent aansprakelijk is voor de geleden (letsel)schade.
Rechtsregel
Indien er schade wordt aangericht door een dier is ex artikel 6:179 BW de bezitter van het dier voor die schade aansprakelijk. Dit is anders als het dier wordt gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander. De risicoaansprakelijkheid rust dan ex artikel 6:181 BW niet op de bezitter, maar op degene die het bedrijf uitoefent.
Inhoud arrest
Op 21 juli 1997 loopt de destijds tienjarige eiseres ernstig letsel op doordat zij in haar gezicht wordt getrapt door het paard van verweerder, genaamd Loretta. Het paard was eigendom van verweerder en is tegen betaling ondergebracht bij een manage. Deze manage zou het paard trainen, africhten en zadelmak maken. Loretta werd daarom ook door een werkneemster van de manage in een kleine bak getraind. Na afloop van de training liet een werkneemster het paard in de bak uitlopen. Toen eiseres het paard passeerde, trapte Loretta haar vol in het gezicht. In het geding vorderen de ouders van eiseres een schadevergoeding gebaseerd op artikel 6:179 BW.
Verweerder voert aan dat de in artikel 6:179 BW bedoelde aansprakelijkheid niet op hem rust, maar op de manage, gelet op artikel 6:181 BW. De rechtbank verklaart dit verweer gegrond. De schadevergoedingsplicht zou zijn ontstaan uit de overeenkomst die eiseres en de manage hebben gesloten. Eiseres gaat hiertegen in hoger beroep en verweerder stelt incidenteel hoger beroep in.
Het hof gaat met het oordeel van de rechtbank mee. Verweerder is jegens eiseres niet aansprakelijk, aangezien de risicoaansprakelijkheid is komen te rusten op de manage (ex artikel 6:181). Het paard was immers niet alleen bij de manage gestald, maar de manage had Loretta onder zich in het kader van haar bedrijfsvoering en werd hiervoor ook betaald. In het incidentele beroep oordeelt het hof dat de rechtbank een te ruime uitleg heeft gegeven aan de overeenkomst tussen verweerder en eiseres.
De Hoge Raad oordeelt als volgt:
“Indien schade wordt aangericht door een dier is ingevolge artikel 6:179, en behoudens de mogelijkheid van succesvol verweer op grond van de ‘tenzij-clausule’ aan het slot van deze bepaling, de bezitter van het dier voor die schade aansprakelijk. Wordt het dier echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan rust deze risicoaansprakelijkheid ingevolge artikel 6:181 niet op de bezitter, maar op degene die het bedrijf uitoefent”.
Dit neemt echter niet weg dat een derde ook aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 6:162 BW. Indien dit het geval is, heeft dit geen invloed op het ontstaan of de omvang van de risicoaansprakelijkheid. Krachtens artikel 6:181 BW is het niet van belang of degene die het bedrijf uitoefent ook bezitter van het dier is. Tevens maakt het niet uit of het dier duurzaam dan wel voor eigen gebruik wordt gebruikt.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiseres in de kosten van het geding.