ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis)

Hoogheemraadschap Amstel/gemeente de Ronde Venen (Wilnis), Hoge Raad 17 december 2010
(ECLI:NL:HR:2010:BN6236)

Door Julia Verschoor

Essentie
In dit arrest staat het begrip gebrek in de zin van art. 6:174 BW centraal. Indien het gaat om een opstal waarvoor een overheidslichaam verantwoordelijk is, moet er ook gekeken worden naar de hem toekomende beleidsvrijheid en de ter beschikking staande financiële middelen.

Rechtsregel
De omstandigheid dat een opstal voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften staat niet in de weg dat dit alsnog gebrekkig kan zijn. Hierbij spelen de aard, de functie en de fysieke toestand van de opstal mee. Tevens moet er onderzocht worden hoe groot de kans op verwezenlijking is en de mogelijkheid en bezwaarlijkheid om veiligheidsmaatregelen te nemen. Indien het gaat om een overheidslichaam moet er ook gekeken worden naar de beleidsvrijheid en de financiële middelen die hem ter beschikking staan.

Inhoud arrest
In de nacht van 25 op 26 augustus 2003 is er door er een verschuiving van de kade van een veendijk bij Wilnis een enorme hoeveelheid water in de woonwijk Veenzijde I gestroomd. Naar de oorzaak van de kadeverschuiving zijn verschillende onderzoeken verricht. Het technisch onderzoeksinstituut GeoDelft stelt dat het Hoogheemraadschap, als bezitter van de dijk, niet tekortgeschoten is in zijn publieke zorgplicht.

In dit geding heeft de gemeente de Ronde Venen een schadevergoeding gevorderd voor het verwezenlijken van een gebrek gebaseerd op artikel 6:174 BW. Het Hoogheemraadschap stelt als verweer dat de kade niet als opstal aangemerkt kan worden. Tevens zou de kade op basis van de toen bekende wetenschap en techniek niet gebrekkig zijn en voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.

De rechtbank wijst de vordering van de gemeente af. De kade kan echter wel als opstal aangemerkt worden en de rechtbank oordeelt dat deze voldeed aan de eisen die men mocht verwachten. De gemeente stelt hiertegen hoger beroep in.

Het Hof wijst de vordering alsnog toe. Art. 6:174 lid 1 BW stelt de bezitter van een opstal aansprakelijk voor de schade veroorzaakt doordat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daarin in de gegeven omstandigheden mag stellen. Gelet op de ratio en de strekking van dit artikel komt het niet aan op de toenmalige kennis over faalmechanismen en maatstaven, maar is alleen van belang of men bekend was met het gebrek. Tevens komt er in een ander uitgebracht rapport naar voren dat de belasting van de kade groter was dan zijn sterkte en dat de periode van droogte niet de oorzaak is geweest, maar wel bepalend was voor het moment van de kadeverschuiving. Het Hof vindt daarom dat de kade dan blijkbaar niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. ‘De omstandigheid dat extreme droogte toentertijd niet werd onderkend als gevaar voor de stabiliteit van veendijken doet daaraan niet af, omdat onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het Hoogheemraadschap komt.’

De Hoge Raad kan zich hier niet in vinden. Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet aankomt op de toenmalige kennis over faalmechanismen en maatstaven. Het is in het bijzonder van belang in hoeverre de mate van voorzienbaarheid van het gevaar heeft meegespeeld. Hierbij spelen de stand van techniek, financiële aspecten en de daadwerkelijke mogelijkheid om voorzorgsmaatregelen te nemen en de uitoefening van de beleidsvrijheid mee. ‘Daarbij verdient opmerking dat het oordeel van het Hof dat “onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het Hoogheemraadschap komt” in het algemeen niet juist is voor een geval waarin, zoals het Hoogheemraadschap te dezer zake heeft gesteld, het specifieke gevaar dat zich heeft verwezenlijkt naar de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek niet bekend – en dus naar objectieve maatstaven niet kenbaar – was’.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing.