HR 18-06-2010, NJ 2010, 389 (Koeman c.s./Sijn Agro)
(ECLI:NL:HR:2010:BL9596)
Door Austin Ellinor
Essentie
Het arrest Koeman c.s./Sijm Agro gaat over aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten. In dit arrest legt de Hoge Raad uit hoe de eis dat de fout is begaan ‘ter uitoefening van diens bedrijf’ bekeken moet worden. In casu draait het om de rechtsvraag of Koeman aansprakelijk kan worden gehouden op grond van artikel 6:171 BW (risicoaansprakelijkheid van de opdrachtgever voor een niet-ondergeschikte).
Rechtsregel
Of er sprake is van werkzaamheden verricht in de uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever hangt af van het antwoord op de vraag wat wel of niet tot de bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever behoort. Niet van belang is of de benadeelde al dan niet weet dat de schade veroorzaakt is door een niet-ondergeschikte. In beide gevallen kan de benadeelde een beroep doen op artikel 6:171 BW.
Inhoud casus
Bloembollenteler Koeman bezit een perceel grond naast dat van Sijm Agro BV. Koeman had aan De Wit de opdracht gegeven haar perceel grond te bespuiten met een bestrijdingsmiddel. Naast dit perceel grond lag dus het perceel van Sijm Agro, waarop zij penen teelde. Negen maanden nadat een medewerker van De Wit het land van Koemand had bespoten, constateerde Sijm Agro schade aan een partij penen. Uit onderzoek blijkt vervolgens dat deze penen inderdaad zijn aangetast door het door De Wit gebruikte bestrijdingsmiddel. Sijm Agro heeft zowel De Wit als Koeman aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. De vordering op Koeman wordt gebaseerd op artikel 6:171 BW (aansprakelijkheid niet-ondergeschikten).
Het Hof stelt het volgende:
“Een en ander brengt, naar het oordeel van het hof, mee dat — gelet op de verwevenheid van het handelen van J.P. Koeman met het handelen van De Wit — de inbreng van Koeman dermate groot is geweest dat Koeman en De Wit wel degelijk kunnen worden beschouwd als een zekere eenheid, alsmede dat sprake is van het uitoefenen van activiteiten door De Wit die tot de werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van Koeman behoren. Hieraan doet niet af, zoals Koeman c.s. (lees:) stellen, dat het voor Sijm Agro van meet af aan duidelijk was dat De Wit de bespuitingswerkzaamheden heeft verricht, aangezien zich — gelet op de inbreng van J.P. Koeman — wel degelijk een situatie voordoet waardoor het voor een buitenstaander onduidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is en tot wie hij zich in verband daarmee nu eigenlijk moet richten. De inbreng van ieder van hen is immers voor een buitenstaander als Sijm Agro niet van meet af aan bekend.”
De Hoge Raad sluit zich aan bij dit oordeel en stelt dat dit geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Voor de toepassing van art. 6:171 BW moet er sprake zijn van een zekere eenheid van bedrijf, verwevenheid. Het moet voor een buitenstaander onduidelijk zijn geweest wie verantwoordelijk is voor de werkzaamheden.