ECLI:NL:HR:2010:BL7407 (Gelijkwaardig ouderschap I)

Gelijkwaardig ouderschap I, 21 mei 2010
(ECLI:NL:HR:2010:BL7407)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

In beginsel 50/50 verdelen van hoofdverblijf en zorg- en opvoedingstaken, maar belang van het kind staat voorop en kan zwaarder wegen.

Rechtsregel

Sinds de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (1 maart 2009) moet in beginsel steeds worden uitgegaan van een gelijke verdeling van de hoofdverblijfplaats van het kind en de zorg- en opvoedingstaken. Desondanks staat het belang van het kind hierbij nog steeds voorop, het is geen verplichting alles 50/50 te verdelen. In deze zaak zijn de vader en moeder al uit elkaar gegaan voor die datum, waardoor deze wet bovendien niet per se geldt. Het belang van de zoon weegt hier zwaarder dan de belangen van de ouders om hem beiden vijftig procent van de tijd te hebben. Hierbij is onder meer de reisafstand en slechte communicatie tussen de ouders betrokken.

Inhoud arrest

De vader en de moeder wonen samen, maar zijn niet getrouwd. In 2004 krijgen zij samen een zoon. De vader erkent zijn zoon als zijn kind. Beide ouders hebben het gezag over hun zoon.

Begin 2007 gaan de vader en de moeder uit elkaar. De moeder verhuist met de zoon naar een andere woonplaats.

De moeder dient op 21 maart 2007 een verzoekschrift in bij de rechtbank en verzoekt de rechtbank te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij haar is en dat de vader alimentatie moet betalen. Verder verzoekt zij een standaard omgangsregeling vast te stellen (één weekend per 14 dagen en de helft van de vakanties). De vader verzoekt de rechtbank de verzoeken af te wijzen en verzoekt zelfstandig om het hoofdverblijf van de zoon bij hem te bepalen. Hij doet ook een voorstel voor een omgangsregeling.

Los van deze procedure start de vader een kort geding over de hoofdverblijfplaats van de zoon. In deze procedure wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten: de zoon blijft tijdens de bodemprocedure bij de moeder en de vader krijgt een omgangsregeling van eens per twee weken van donderdag- tot en met zondagavond. Daarnaast moeten beiden meewerken aan mediation. Later blijkt dat dit niet leidt tot een onderlinge regeling.

Bij beschikking van 10 oktober 2007 stelt de rechtbank vast dat de vader en de moeder slecht met elkaar communiceren en verzoekt om een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming.

Dit onderzoek wordt niet voltooid, omdat de vader een klacht tegen de werkwijze van de Raad indient.

Bij beschikking van 25 juni 2008 draagt de rechtbank de Raad op het onderzoek te stoppen. Verder oordeelt de rechtbank dat de zoon zijn hoofdverblijf voortaan bij de moeder heeft en dat de vader omgang heeft per twee weken van vrijdag na school tot zondag 18u, waarbij de moeder hem naar de vader brengt en de vader terug. Verder heeft hij recht op omgang gedurende de helft van de feestdagen en vakanties. Bij beschikking van 10 december 2008 heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld.

De vader gaat in hoger beroep. Bij beschikking van 4 juni 2009 bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank.

De vader gaat in cassatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep.