ECLI:NL:HR:2010:BK7671, HR 19-02-2010 (ING/Bera Holding)

ING/Bera Holding, 19 februari 2010
(ECLI:NL:HR:2010:BK7671)

Door Marsha Simon

Essentie
In dit arrest komt de onbevoegde vertegenwoordiging aan de orde en wordt er een maatstaf gegeven voor de toerekenbare schijn van volmachtverlening. In casu wordt er een vennootschap opgericht door twee personen. Een van hen is bevoegd om over de rekeningen van de vennootschap te beschikken. De ander wekt echter bij de bank de schijn op dat hij, als vertegenwoordiger, ook bevoegd is om over de rekeningen te beschikken. De bank gaat ervan uit dat beide oprichters bevoegd zijn over de bankrekeningen. Hierover onstaat een geschil tussen de bevoegde persoon en de bank.

Mocht de bank gerechtvaardigd vertrouwen op deze schijn van volmachtverlening? Voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de pseudo-vertegenwoordigde kan ook plaats zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de pseudo-gevolmachtigde op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.

Rechtsregel
Bij de beoordeling van de door ING aangevoerde stellingen moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan Ramkalup op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Bera Holding komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.

Inhoud arrest
Bera Holding is in 1998 opgericht door Berner en Ramkalup. Berner houdt sinds 1999 alle aandelen in Bera Holding en is als enige bevoegd Bera Holding te vertegenwoordigen. In april 2003 heeft Berner bij ING een bankrekening geopend met een daaraan gekoppelde depositorekening. De bankafschriften van deze rekeningen zijn op verzoek van Berner steeds verstuurd aan het adres van in Nederland gevestigde vennootschappen waarin Ramkalup zeggenschap heeft.

ING heeft in opdracht van Ramkalup in de periode van 30 oktober 2003 tot en met 19 maart 2004 totaal € 210.000 van de rekeningen van Bera Holding afgeschreven ten gunste van de vennootschappen van Ramkalup (te weten Bera B.V., Bera Commercials B.V. en Bera Distributie B.V.). Berner heeft in mei 2004 telefonisch aan ING meegedeeld dat er met bepaalde overboekingen iets mis zou zijn. Daarop heeft ING een intern onderzoek verricht.

Uit dit onderzoek bleek dat ING in de veronderstelling was dat Ramkalup bevoegd was om over de rekeningen van Bera Holding te beschikken en dat ING later, na controle in het Havik Systeem, erachter kwam dat slechts Berner als enige sinds de opening van de rekeningen in april 2003 bevoegd is. Daarbij komt ING tot de conclusie dat Ramkalup nimmer formeel bevoegd was op de rekeningen van Bera Holding. Op 4 juli 2005 heeft De Wit van ING een memo van dit onderzoek opgesteld en verstuurd aan Berner.

Bera Holding vordert in dit geschil voor recht te verklaren dat ING in strijd met de tussen ING en Bera Holding bestaande overeenkomst zonder daartoe opdracht te hebben gekregen van Bera Holding van wel van een daartoe bevoegde vertegenwoordiger van Bera Holding de genoemde som van € 210.000 heeft overgemaakt op bankrekeningen ten gunste van Ramkalup. ING heeft niet betwist dat Ramkalup onbevoegd was namens Bera Holding opdracht te geven tot overboekingen ten laste van de rekeningen van Bera Holding.

ING voerde het verweer dat zij op grond van gedragingen van Bera Holding heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen, dat Ramkalup bevoegd was om Bera Holding te vertegenwoordigen. Subsidiair heeft ING aangevoerd dat Bera Holding niet terstond nadat zij de afschriften van de overboekingen had ontvangen, tegen de overboekingen heeft geprotesteerd. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht gegeven, met uitzondering van een bedrag van € 3000, omdat dit bedrag op een andere rekening dan die van de in de dagvaarding genoemde vennootschappen was gestort.

De rechtbank was van oordeel dat de door ING genoemde gedragingen van Bera Holding niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat ING redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat Ramkalup bevoegd was Bera Holding te vertegenwoordigen. Op het hoger beroep van ING heeft het gerechtshof ING niet ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. ING heeft daarop tijdig beroep in cassatie ingesteld. Bera Holding heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en veroordeelt Bera Holding in de kosten van het geding in cassatie tot aan deze uitspraak.