HR 6 oktober 2009, NJ 2009, 504; VR 2010, 1 (Spanjaardslaan)
(ECLI:NL:HR:2009:BJ9367)
Door Jay Irfan
Essentie
Dit vrij recente arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op een verkeersongeval in Leeuwarden. Bij het ongeval waren twee auto’s en een fietser betrokken. De auto’s hoorden bij elkaar. De achterste auto raakte in botsing met de fietser, waarna de fietser korte tijd later bezweek aan haar verwondingen. Ondanks dat de bestuurder van de eerste auto niet bij het ongeval betrokken was, werd hij toch aangemerkt als medeverdachte en werd in hoger beroep ook gestraft als een medepleger van een dodelijk verkeersongeval.
Rechtsregel
Het hof oordeelde dat beide verdachten ‘tezamen en in vereniging’ zich roekeloos in het verkeer hebben gedragen, en dat daarom de gevolgen van het ongeval aan beide verdachten kan worden toegerekend. Beide verdachten reden immers samen (in aparte auto’s) naar hun bestemming, wat betekent dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
Het feit dat niet de verdachte maar de medeverdachte met het slachtoffer in botsing kwam, doet daar niet aan af. Beide verdachten hebben welbewust het onaanvaardbare risico op het ernstige ongeval met dodelijke afloop genomen, dat zich uiteindelijk ook heeft voorgedaan. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bekrachtigd.
Inhoud arrest
Op 28 juni 2006 omstreeks 20.00 uur reden twee vrienden (allebei in een eigen auto), naar een vriend van één van hen. De verdachte reed in een Honda Civic en de medeverdachte reed er op korte afstand achter in zijn Volkswagen Golf. Beide auto’s kwamen aan op de Spanjaardslaan in het centrum van Leeuwarden en reden met een te hoge snelheid van 50 km/u of meer. Aangekomen bij een T-splitsing met de Rengerslaan, zag de verdachte dat fietser de kruising overstak. Door de hoge snelheid kon de verdachte niet remmen, maar hij kon net op tijd uitwijken en een botsing voorkomen. De medeverdachte die erachter reed, kon de fietser helaas niet ontwijken en er ontstond een frontale botsing. Het slachtoffer op de fiets werd met spoed vervoerd naar het ziekenhuis, maar overleed korte tijd later aan haar verwondingen.
Uit remsporen en getuigenverklaringen kwam naar voren dat de medeverdachte (in de tweede auto) had gereden met snelheden tussen de 73 km/u en 77 km/u. Hoewel de verdachte in de eerste auto niet in botsing was gekomen met de fietser, werd hij in hoger beroep toch veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor het medeplegen van een verkeersongeval met dodelijke afloop. Ook kreeg hij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren en werd zijn auto verbeurd verklaard.
Het hof overwoog onder meer: “Het hof is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte plaatsvond in bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte (…). In dit verband blijkt uit de bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte en medeverdachte (…) dat zij, nadat zij elkaar op 28 juni 2006 hadden getroffen, hadden besloten gezamenlijk naar een vriend van verdachte te gaan, waarbij [medeverdachte] achter verdachte aan is gereden omdat hij niet wist waar deze vriend woonde. [Medeverdachte] omschrijft hun rijstijl als vrij vlot waarbij de snelheid opliep tot 65 kilometer per uur. Uit zijn verklaring blijkt dat verdachte, die soms op [medeverdachte] uitliep, vervolgens weer gas terugnam om hem bij te laten komen. Reeds hieruit leidt het hof af dat verdachte (…) niet alleen voor zichzelf reed maar zich bij zijn rijgedrag bewust was van, en rekening hield met de achter hem rijdende [medeverdachte]. Een en ander wordt bevestigd in de diverse verklaringen van getuigen (…)”
In cassatie betoogde de advocaat van de verdachte onder meer dat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Dit cassatieberoep werd verworpen. De Hoge Raad overwoog in rechtsoverweging 2.5: “Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de verdachte “tezamen en in vereniging” met een ander het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan, mede in aanmerking genomen dat:
(i) de verdachte en zijn medeverdachte ieder in hun eigen auto gezamenlijk naar een vriend van de verdachte zijn gereden;
(ii) de verdachte de weg wist en voorop reed;
(iii) de verdachte, die soms op zijn medeverdachte uitliep, vervolgens gas terugnam om hem bij te laten komen; en
(iv) getuigen hebben verklaard dat zij de indruk hadden dat de verdachte en zijn medeverdachte bij elkaar hoorden en dat zij tegen elkaar aan het racen waren.
Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, mede gelet op hun te hoge snelheid waarmee zij rond 20.00 uur in het centrum van Leeuwarden dicht achter elkaar op een bochtige weg reden waar gelet op het tijdstip andere (zwakkere) verkeersdeelnemers te verwachten waren, beiden roekeloos hebben gereden. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat in het onderhavige geval aan een veroordeling voor het medeplegen van – kort gezegd – het culpoos veroorzaken van een ernstig verkeersongeval niet in de weg staat dat niet beide verkeersdeelnemers met de door hen bestuurde auto’s met het slachtoffer in botsing zijn gekomen. Een en ander geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.”