ECLI:NL:HR:2009:BJ6596 (Van de Grijp/Stam)

Van de Grijp/Stam, HR 27 november 2009
(ECLI:NL:HR:2009:BJ6596)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Aan de hand van de omstandigheden van het geval dient te worden vastgesteld of het ontslag kennelijk onredelijk is. De kennelijk onredelijk ontslagvergoeding is een schadevergoeding en geen vergoeding naar billijkheid.

Rechtsregel

Het enkele feit dat geen voorziening voor Stam is getroffen in overeenstemming met de kantonrechtersformule min 30% (zoals bij de andere collega’s) betekent niet dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Bovendien is de kennelijk onredelijk ontslagvergoeding een soort schadevergoeding, welke via een normale procedure wordt vastgesteld en waarbij de normale begrotingsregels van schadevergoeding van toepassing zijn. De kantonrechtersformule is een vergoeding naar billijkheid in een ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst.

Deze vergoedingen zijn dus niet te vergelijken, omdat het bij de schadevergoeding gaat om de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn zorgplicht naar de werknemer en de nadelen die daaruit voortvloeien, waarbij dus wordt gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. De kantonrechtersformule daarentegen is een globale berekeningswijze aan de hand van een beperkt aantal factoren. Ook het toepassen van een algemene korting hierop past niet in de wijze waarop de rechter een vergoeding bij een kennelijk redelijk ontslag moet bepalen. Het uitgangspunt van rechtszekerheid maakt dit niet anders. De rechter moet wel inzicht geven in de manier waarop hij de kennelijk onredelijk ontslagvergoeding heeft berekend.

Inhoud arrest

Stam is op 16 september 1974 gaan werken bij Van de Grijp als machinebrander. Op 31 augustus 1989 is hem een bedrijfsongeval overkomen waardoor hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard. Op 10 september 2001 meldt Stam zich ziek vanwege rugklachten. In mei 2003 stelt het UWV vast dat Stam zijn werkzaamheden niet meer kan doen, maar nog wel geschikt is voor ander werk. Voor Van de Grijp was het niet mogelijk dat Stam weer ging werken in aangepaste werkzaamheden.

In januari 2004 vraagt Van de Grijp het UWV toestemming voor opzegging van het dienstverband van Stam. Nadat deze toestemming geeft, zegt Van de Grijp Stam per 31 oktober 2014 zijn ontslag aan. In 2004 vindt bij Van de Grijp een reorganisatie plaats waarbij Stam niet onder de werking van het sociaal plan wordt gebracht. Bij besluit van 11 mei 2005 acht het UWV Stam met terugwerkende kracht per 9 september 2002 voor 80-100% arbeidsongeschikt.

Stam dagvaardt bij exploot van 14 oktober 2005 Van de Grijp voor de rechtbank en vordert voor recht te verklaren dat de opzegging door Van de Grijp van de arbeidsovereenkomst met Stam per 31 oktober 2004 onredelijk is en Van de Grijp te veroordelen om aan Stam een bedrag van € 47.730,20 bruto te betalen als vergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag. Stam vordert dit omdat zijn rugklachten volgens hem terug zijn te voeren op het bedrijfsongeval en dat re-integratie niet is opgestart vanwege de reorganisatie. Hierdoor waren er geen passende functies meer beschikbaar. Nu anderen wel zijn gecompenseerd, meent Stam dat hij ook aanspraak kan maken op een vergoeding.

De kantonrechter wijst de vordering af. Hiertegen stelt Stam hoger beroep in. Bij arrest van 2 december 2008 vernietigt het hof het vonnis en verklaart voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Het hof veroordeelt Van de Grijp ook om aan Stam € 26.900,- te betalen. Dit omdat door de terugloop van werk er geen passende functie voor Stam beschikbaar was, zodat het ontslag bedrijfseconomisch is en Stam op grond daarvan aanspraak maakt op een vergoeding.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, verwijst de zaak naar het hof van Amsterdam en veroordeelt Sta in de kosten in het principale beroep en Van de Grijp in de kosten in het incidentele beroep.