ECLI:NL:HR:2008:BC2800 (De Vries/Gemeente Voorst)

De Vries/Gemeente Voorst-arrest, NJ 2008, 553
(ECLI:NL:HR:2008:BC2800)

Door Austin Ellinor

Essentie
In casu draait het om de vraag of een rechter mag terugkomen op een bindende eindbeslissing in een eerdere tussenuitspraak.

Rechtsregel
Rechters mogen wel degelijk terugkomen op een bindende einduitspraak. Dit mag alleen op grond van een eerdere onjuiste juridische of feitelijke opvatting. Kortom: het hof mag op een eerdere beslissing terugkomen als deze zou leiden tot een onjuiste eindbeslissing. Rechters moeten de partijen vooraf daarover horen.

Inhoud arrest
De Vries heeft een uitkering aangevraagd bij de gemeente Voorst. De gemeente laat aan haar weten dat ze niet meer in aanmerking komt voor een uitkering, aangezien zij nog steeds een zelfstandig beroep uitoefent (namelijk binnenhuisarchitect). Uiteindelijk kent de gemeente de uitkering toe aan De Vries, maar onder de voorwaarde dat zij zich uitschrijft uit het Architectenregister.

De Vries is het hier niet mee eens en komt in beroep tegen de gestelde voorwaarde. De Vries vordert schadevergoeding en stelt dat zij schade heeft geleden doordat zij niet meer kon bijverdienen als architect nu zij zich moest uitschrijven uit het register.

De rechtbank wijst haar vordering af. Het hof oordeelt in zijn eerste tussenvonnis dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij De Vries onvoldoende of onjuist hebben ingelicht. Hier komt het hof echter later, in een tweede tussenvonnis, op terug. Zij stellen in dit tweede vonnis dat de gemeente, gezien nieuwe rechtspraak, toch niet onrechtmatig heeft gehandeld. De eindbeslissing van het hof sluit zich dus ook aan bij de rechter in eerste aanleg, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De Vries gaat in cassatie.

De Hoge Raad stelt dat het De Vries niet was toegestaan om de uitkering te houden en tevens haar werkzaamheden als zelfstandige voort te zetten. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de nieuwe jurisprudentie op juiste wijze geïnterpreteerd en toegepast.

De Hoge Raad oordeelde als volgt:
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een uitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.

Het hof heeft in zijn eerste tussenvonnis gebruik gemaakt van onjuiste maatstaven en hierdoor was er sprake van een onjuiste beslissing. Hierdoor is het hof wel bevoegd om zijn eerdere beslissing in het eerste tussenarrest te heroverwegen. Conclusie is dus dat het hof wel op een eerdere beslissing mag terugkomen, als deze beslissing verkeerd was en zou leiden tot een verkeerde eindbeslissing.