ECLI:NL:HR:2007:BA2504 (Simpson/Greenpeace)

Simpson/Greenpeace, HR 29 juni 2007
(ECLI:NL:HR:2007:BA2504)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Als sprake is van een ‘pauze’ van drie maanden tussen twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, is niet automatisch sprake van een schijnconstructie om het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te omzeilen.

Rechtsregel

Van een ongeoorloofde ontduiking of uitholling van artikel 7:668a BW is niet reeds sprake door het enkele feit dat werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer na het verstrijken van een periode van meer dan drie maanden als bedoeld in dat artikel weer in dienst van de werkgever zal treden.

De uitleg van de gedingstukken om te bepalen of sprake is van een schijnhandeling is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het hof heeft in de gedingstukken niet gelezen dat Simpson zich erop beriep dat het bij de beëindiging om een schijnhandeling ging, maar alleen dat de beëindiging in strijd was met de wet of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en daarom moest worden vernietigd.

Simpson/Greenpeace

Inhoud arrest

Simpson heeft in de jaren 1999-2001 drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten met een dochtermaatschappij van Greenpeace. De laatste zou lopen tot 30 november 2001. Volgens Greenpeace is deze arbeidsovereenkomst begin juli 2001 met wederzijds goedvinden beëindigd, er zou afgesproken zijn dat Simpson na meer dan drie maanden weer in dienst kon treden. Hierdoor kon hij mee op walvissencampagne in Antarctica, maar ontstond er geen reeks van opeenvolgende overeenkomsten waardoor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Simpson is weer in dienst getreden van 8 oktober 2001 tot en met 8 juli 2002.

Simpson heeft Greenpeace vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd dat per 1 april 2002 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en loondoorbetaling. Simpson heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er begin juli 2001 geen sprake was van een rechtsgeldige beëindiging, waardoor hij per 1 april 2002 36 maanden in dienst was. De beëindiging is in strijd met de ontslagbescherming van artikel 7:668a BW. Subsidiair is sprake van vier arbeidsovereenkomst die in de tweede helft van 2001 niet voor een periode langer dan drie maanden is onderbroken, nu Simpson voor 5 oktober 2001 zijn werkzaamheden heeft hervat.

Greenpeace heeft deze vordering bestreden.

De kantonrechter heeft na een tussenvonnis bij eindvonnis van 6 mei 2003 voor recht verklaard dat tussen partijen vanaf 1 april 2002 sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en Greenpeace veroordeeld tot betaling van € 28.981,26 aan loon en vakantiegeld. Tegen beide vonnissen heeft Greenpeace hoger beroep ingesteld. Simpson heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en zijn eis vermeerderd.

Bij arrest van 25 augustus heeft het Hof Amsterdam de vonnissen van de rechtbank vernietigd, Greenpeace veroordeeld tot betaling van € 3.186,85 bruto ter zake van 23 niet-opgenomen vakantiedagen en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Simpson heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en Simpson veroordeeld in de proceskosten.