ECLI:NL:HR:2007:AZ5686 (Doorhalen geslachtsaanduiding)

Doorhaling geslachtsaanduiding, HR 30 maart 2007
(ECLI:NL:HR:2007:AZ5686)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Met de huidige stand van de wetgeving is het niet mogelijk om geen geslachtsaanduiding op te nemen in een geboorteakte, ondanks de overtuiging van de betrokkene dat hij zich én geen man én geen vrouw voelt.

Rechtsregel

De omstandigheid dat verzoeker zich geen man en geen vrouw voelt, is geen misslag als bedoeld in art. 1:24 lid 1 BW. Er zijn verschillende wettelijke regelingen om in gevallen waarin niet kan worden gezegd dat sprake is van een misslag, de geslachtsaanduiding te veranderen. Dit is bijvoorbeeld bij transseksuelen of bij kinderen bij wie bij de geboorte niet met zekerheid vast is te stellen welk geslacht het heeft of wanneer het kind kenmerken van beide geslachten heeft. Dit laatste is bedoeld als een tijdelijke situatie. Steeds is daarbij het uitgangspunt dat de persoon wil kiezen om óf als man óf als vrouw te leven. Voor dit geval van interseksualiteit kent de wet geen voorziening. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel inzake transseksualiteit is dit wel besproken, maar verworpen.

Hieruit moet worden afgeleid dat het begrip misslag wel ruimte laat voor aanpassing van het geslacht in de geboorteakte overeenkomstig de overtuiging van die persoon. Deze ruimte is alleen niet onbeperkt. In gevallen die niet worden voorzien in de wettelijke regelingen is die ruimte er niet als de overtuiging van de persoon niet overeenstemt met de uiterlijke kenmerken van de persoon en als de persoon vindt dat hij niet én mannelijk én niet vrouwelijk is. Dit laatste is hier het geval.

Uit art. 8 EVRM kan een positieve verplichting voortvloeien de geslachtsaanduiding aan te passen aan het geslacht waartoe de persoon zich voelt te behoren. Bij postoperatieve transseksuelen is in vaste rechtspraak van het EHRM beslist dat een door art. 8 beschermde aanspraak bestaat op juridisch erkenning van de geslachtswijziging. In het geval van verzoeker, namelijk het achterwege laten van een geslachtsaanduiding, wordt het aan de nationale staten ‘margin of appreciation’ gelaten of in de wettelijke regeling hiertoe moet worden voorzien. De Hoge Raad concludeert dat het algemeen belang tot handhaving van de wettelijke regeling inzake geslachtsaanduiding in een geboorteakte, die is gebaseerd op de opvatting dat persoon of man, of vrouw zijn, zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij juridische erkenning van zijn overtuiging tot geen enkel geslacht te behoren.

Inhoud arrest

Verzoeker is geboren in 1947. In de opgemaakte akte van geboorte is opgenomen dat verzoeker een mannelijk kind is. Verzoeker voelt zichzelf geen man en ondergaat in 1973 een geslachtsverandering. Daarna voelt verzoeker zich ook geen vrouw en ondergaat daarom in 1989 opnieuw een geslachtsverandering. Nu concludeert verzoeker dat hij, door langdurige en consistente gevoelens en ervaringen, zowel geen man als vrouw is en dus geen geslacht heeft.

Verzoeker dient een verzoekschrift in bij de rechtbank en verzoekt te bepalen dat de geslachtsaanduiding in zijn geboorteakte wordt doorgehaald en geen nieuwe op te nemen, dus de geslachtsaanduiding leeg te laten. Hij stelt dat sprake is van een misslag die op grond van artikel 1:24 BW kan worden verbeterd. Als dit in strijd is met de systematiek van het BW, doet verzoeker een beroep op art. 8 EVRM, het recht op respect voor het privéleven. De gemeente Enschede bestrijdt het verzoek. De rechtbank wijst bij beschikking van 1 juni 2005 het verzoek af. Verzoeker stelt vervolgens hoger beroep in. Bij beschikking van 15 november 2005 bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank. Verzoeker gaat in cassatie.

De Hoge Raad wijst de primaire grond van verzoeker af. Dat volgens verzoeker het geslacht niet goed is opgenomen, komt door zijn overtuiging en niet door een misslag. De overige wettelijke regelingen voor het wijzigen van de aanduiding van het geslacht zijn ook niet van toepassing op de situatie van verzoeker. Bij de huidige stand van de wetgeving kan het verzoek om geen geslachtsaanduiding op te nemen in de geboorteakte niet worden toegewezen. Het subsidiaire beroep op art. 8 EVRM wijst de Hoge Raad ook af. De Hoge Raad verwerpt het beroep.