Hoge Raad, 23 februari 2007, Het eerste doorkijkarrest (ECLI:NL:HR:2007:AU8559)
Essentie
In dit arrest heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of de verkrijging van aandelen in een monumentenlichaam is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling is overigens al afgeschaft.
Rechstregel
De monumentenvrijstelling is ook van toepassing als niet het monument zelf, maar aandelen worden verkregen welke de onroerende zaak (monument) vertegenwoordigen. De vrijstelling is ook bij de aandelenverkrijging van toepassing als bij een directe verkrijging van de onderliggende onroerende zaak ook de vrijstelling van toepassing zou zijn.
Inhoud arrest
X is een rechtspersoon die zich tot doel stelt de instandhouding van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988. In 1998 heeft X alle aandelen verkregen in B bv, dat als enig activum een monument heeft.
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de verkrijging van aandelen in een monumentenlichaam is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De staatssecretaris van Financiën is van mening dat deze verkrijging niet is vrijgesteld, omdat de verkrijger van de aandelen niet het monument zelf verkrijgt, maar slechts een indirect belang in het monument. X is van mening dat de verkrijging van aandelen in een monumentenlichaam wel is vrijgesteld, omdat de verkrijger van de aandelen daarmee in feite het monument zelf verkrijgt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verkrijging van aandelen in een monumentenlichaam is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Indien artikel 15, lid 1, aanhef en letter p, van de Wet (inmiddels afgescahft) afzonderlijk wordt gelezen, zou de vrijstelling in een geval als het onderhavige niet van toepassing zijn, aangezien het verkregene – de aandelen – niet een monument is. Artikel 15, lid 1, aanhef en letter p, van de Wet dient echter mede te worden gelezen in verbinding met artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, en artikel 10 van de Wet. Laatstvermelde bepalingen bewerkstelligen dat de verkrijging van aandelen in, kort gezegd, onroerendezaaklichamen wordt belast als werden de betrokken onroerende zaken zelf verkregen. Deze wetsfictie heeft geen verdere strekking dan te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Met de wetsfictie is niet beoogd een daaraan tegenovergesteld resultaat te bewerkstelligen door in een geval waarin vanwege de onderhavige vrijstellingsbepaling verkrijging van de onroerende zaak zelf buiten de heffing zou blijven, een belastingplicht in het leven te roepen omdat de verkrijging niet de onroerende zaak zelf betreft maar de aandelen die de onroerende zaak vertegenwoordigen.
In het licht daarvan moet onder ‘verkrijging van monumenten’ in artikel 15, lid 1, letter p, van de Wet mede worden verstaan de verkrijging van aandelen die als gevolg van de hiervoor bedoelde wetsfictie als onroerende zaak worden aangemerkt, voorzover daarbij geheven zou worden over de waarde van een (of meer) monument(en) in de zin van die bepaling.
Nu vaststaat dat de onderhavige onroerende zaak staat ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 en dat aan de overige vereisten voor toepassing van de vrijstelling is voldaan, heeft de Inspecteur belanghebbende ten onrechte toepassing van de vrijstelling onthouden.