ECLI:NL:HR:2006:AU9722 (Beurspromovendi)

Beurspromovendi, HR 14 april 2006
(ECLI:NL:HR:2006:AU9722)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Rechtsvermoeden van bestaan arbeidsovereenkomst van beurspromovendi. Zij hoeven echter niet gelijk beloond te worden als AIO’s, omdat zij niet hetzelfde werk verrichten.

Rechtsregel

Het gaat hier om de vraag of sprake is van arbeid en loon. Over arbeid zegt de HR het volgende: ”werken houdt in dat een tegenprestatie wordt verricht voor de tegenpartij, en dat deze niet voor eigen ontwikkeling komt.” In casu leveren de promovendi met hun werk juist een bijdrage aan het onderzoek en de onderzoeksresultaten waarop de universiteit zich richt in het kader van de maatschappelijke doelstellingen. Het eigen doel van de promovendi, het willen promoveren, neemt niet weg dat zij door het werk een bijdrage leveren aan de onderzoeksresultaten.

Voorts is sprake van loon omdat in de regeling inzake de promovendi een verband wordt gelegd tussen de hoogte van de tegemoetkoming en de vraag hoeveel uur per week de promovendus werkt.

Verder geeft het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een arbeidsovereenkomst niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het incidentele cassatieberoep van de beurspromovendi berust op een onjuiste lezing: promovendi en AIO’s hoeven niet gelijk behandeld en beloond te worden, gelet op de verschillen in de werkzaamheden.

Inhoud arrest

In 1995 is bepaald dat het verlenen van beurzen aan promovendi niet aan te merken is als het tot stand komen van een dienstbetrekking tussen de promovendus en de universiteit.

Claessen en nog een paar anderen (hierna: Claessen c.s.) werken als beurspromovendi aan de Universiteit van Amsterdam. Zij doen daar promotieonderzoek en krijgen een vergoeding in de kosten van hun levensonderhoud. Dit wordt jaarlijks uitbetaald voor een maximum van vier jaar. Per jaar wordt bekeken of de promovendi door mogen gaan met het onderzoek. De promovendi mogen gebruik maken van de infrastructuur van de universiteit en de intellectuele eigendomsrechten die uit het onderzoek voortkomen behoren toe aan de universiteit. De universiteit doet Claessen c.s. het aanbod om met ingang van 1 september 2001 assistent in opleiding (AIO) te worden.

Er zijn twee zaken aanhangig gemaakt. In de eerste zaak heeft de Abvakabo de universiteit gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat tussen de universiteit en alle beurspromovendi sinds 1 januari 1995 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan of bestaat. In de tweede zaak heeft Claessen c.s. de universiteit gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat tussen de universiteit en hen een arbeidsovereenkomst bestaat. De universiteit bestrijdt de vorderingen. De kantonrechter wijst beide vorderingen af. Abvakabo gaat in hoger beroep. Abvakabo vordert tevens voor recht te verklaren dat de universiteit gehouden is de promovendi met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de overeenkomst gelijk te behandelen als AIO’s.

De rechtbank vernietigt bij vonnis van 18 augustus 2004 het vonnis van de kantonrechter en verklaart voor recht dat tussen de universiteit en de vanaf 1 januari 1995 werkzame promovendi een arbeidsovereenkomst heeft bestaan of bestaat. Het meer gevorderde wijst de rechtbank af. Zowel Abvakabo als de universiteit gaan in cassatie. De universiteit heeft in het geding van Abvakabo incidenteel cassatieberoep ingesteld. Abvakabo heeft in het geding van de universiteit voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Abvakabo en veroordeelt Abvakabo in de kosten. In het cassatieberoep van de universiteit vernietigt de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank verwijst het geding naar het gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.