Bildtpollen/ Miedema, Hoge Raad 7 april 2006
(ECLI:NL:HR:2006:AU6934)
Door Julia Verschoor
Essentie
Voor het handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in maatschappelijk verkeer betaamt, moet er niet alleen gekeken worden naar de kans op schade, maar ook naar de aard van de gedraging, de aard en ernst van de schade en de bezwaarlijkheid en de gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen.
Rechtsregel
Niet de enkele mogelijkheid dat er schade kan ontstaan, maakt dat gedrag per definitie onrechtmatig. Zodanig gevaarscheppend gevaar is slechts onrechtmatig als de mate van waarschijnlijkheid van de schade zo groot is dat betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.
Inhoud arrest
Miedema (verweerder in cassatie) heeft in 1993 op een perceel grond van 3,5 hectare uien verspreid. Deze uien zijn door Miedema in oktober 1993 gerooid en deze heeft hij opgeslagen in zijn loods. De uien blijken aangetast te zijn met de schimmelziekte koprot. Bildtpollen (eiseres in cassatie) heeft in het voorjaar van 1993 de uien als voer voor schapen gestort. Miedema stelt dat Bildtpollen in strijd met de zorgvuldigheid, die in het maatschappelijk verkeer betaamt, heeft gehandeld. Bildtpollen heeft namelijk de uien gestort en heeft nagelaten om deze op te ruimen. Volgens Miedema had Bildtpollen moeten weten dat er voor anderen (uientelers) schade zou kunnen ontstaan, omdat rottende uien een bron van de veroorzakende schimmel zou zijn.
Bildtpollen stelt dat zij een aanzienlijk deel van de uien had laten wegrotten en dat er geen grote resten achtergebleven zouden zijn. Tevens zouden de weersomstandigheden ervoor gezorgd hebben dat koprot en andere schimmels konden woedden. Bildtpollen stelt daarom dat er geen causaal verband tussen de uienresten en de besmetting van de gewassen van Miedema zou zijn.
De rechtbank oordeelt eerst dat Miedema moet bewijzen dat gedurende de periode van april tot en met oktober 1993 substantiële hoeveelheden van de door Bildtpollen aan de schapen gevoerde uien op de dijk aanwezig waren. “De rechtbank heeft op grond van de afgelegde getuigenverklaringen geoordeeld dat van de totale gestorte hoeveelheid uien slechts een gering gedeelte is blijven liggen. De rechtbank overwoog dat die hoeveelheid dermate gering is dat zij geen aanleiding zag een deskundigenbericht te gelasten naar de vraag of die geringe hoeveelheid een mogelijke oorzaak is geweest van de koprotschade van Miedema”.
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Miedema hoger beroep ingesteld. Het Hof schakelt wél een deskundige in. Het Hof oordeelt dat het doen storten van uien, zonder zorg te dragen voor verwijdering van restanten, als onzorgvuldig handelen aangemerkt kan worden. “Een dergelijk handelen vergroot immers de kans dat plantenziekten worden verspreid en het is de verantwoordelijkheid van de stortende partij dat zij zich tevoren deugdelijk laat voorlichten over mogelijke gevaren verbonden aan het achterblijven van uienrestanten”. Hiermee is het causaal verband tussen het gedrag en de schade gegeven. De bewijslast ligt echter wel bij Miedema.
De Hoge Raad kan zich niet in het oordeel van het Hof vinden. Het storten van uien, zonder zorg te dragen voor verwijdering van restanten, is niet per definitie onrechtmatig. Er moet niet gekeken worden naar de enkele mogelijkheid dat plantenziekten worden overgebracht, maar van belang is of de waarschijnlijkheid zo groot is dat de persoon zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, dan wel maatregelen had moeten treffen om het geval te voorkomen. Het enkel in leven roepen van de mogelijkheid of vergroten van de kans is onvoldoende. Tevens gaat het te ver om van Bildtpollen te vragen dat hij zich deugdelijk moest laten inlichten over mogelijke gevaren van achtergelaten uienrestanten. Zeker gezien het feit dat dit op zijn eigen terrein was gestort.
De Hoge Raad vernietigt de arresten van het Hof in Leeuwarden en verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Hof in Arnhem.