Nefalit/ Karamus, Hoge Raad 31 maart 2006
(ECLI:NL:HR:2006:AU6092)
Door Julia Verschoor
Essentie
Indien een werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke zijn vereist voor het werken met materiaal dat mogelijk asbest bevat, is hij hiervoor op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk. Dit geldt ook als de – nog onbekende – gevaren door de verrichte werkzaamheden aanzienlijk zijn verhoogd.
Rechtsregel
In het geval dat een werkgever jegens zijn werknemer toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn zorgplicht en het causaal verband tussen de normschending en de geleden schade (longkanker) niet vast komt te staan, is het logisch dat een rechter een deskundige benoemt om te onderzoeken hoe groot de kans is dat de schade is veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden door een toerekenbare tekortkoming van de werkgever. Hierbij moet de vergoedingsplicht van de werkgever verminderd worden met de mate waarin de werknemer zelf heeft bijgedragen aan zijn eigen schade.
Inhoud arrest
Karamus was van 1964 tot 1979 werkzaam als fabrieksarbeider bij Nefalit. In 1997 is bij Karamus longkanker vastgesteld en hij is hieraan op 11 januari 2000 overleden. In het geding hebben de erfgenamen van Karamus (hierna: eisers) Nefalit gedagvaard. Eisers stellen dat Karamus in de uitoefening van zijn werkzaamheden langdurig en intensief is blootgesteld aan asbeststof en dat hij hierdoor longkanker heeft opgelopen. Zij verwijten tevens dat Nefalit te weinig heeft gedaan om te voorkomen dat haar werknemers in aanraking zouden komen met asbeststof. Nefalit ontkent dat de longkanker is ontstaan door de blootstelling aan asbest, maar door het feit dat Karamus minstens 28 jaar heeft gerookt. Tevens stelt zij dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht.
De kantonrechter oordeelt dat Nefalit verwijtbaar is tekortgeschoten en veroordeelt Nefalit tot vergoeding van 55% van de geleden immateriële en materiële schade. Nefalit stelt dat medisch niet kan worden vastgesteld of de longkanker is veroorzaakt door asbest. Het Hof stelt dat de asbestblootstelling substantieel risicoverhogend heeft gewerkt en daarom als oorzaak aangemerkt moet worden. Over de werking van art. 7:658 BW oordeelt het Hof het volgende:
‘Dat betekent dat, indien vaststaat dat Karamus in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, het op de weg van Nefalit ligt te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij de redelijkerwijs nodige veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Nu van dergelijke betwisting sprake is en Nefalit geen bewijs aanbiedt, kan deze grief geen effect sorteren’.
De Hoge Raad stelt dat het Hof terecht heeft overwogen dat vaststaat dat Nefalit niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke vereist waren met het oog op de gevaren die kleven aan het werken met asbest. Nefalit stelt niet bekend te zijn met de gevaren, maar dit neemt niet weg dat Nefalit ook voor de onbekende gevolgen aansprakelijk is.
‘Aangezien Nefalit niet aan de stelplicht heeft voldaan, staat aansprakelijkheid vast voor de aan het werken met asbest verbonden gevaren die haar toentertijd bekend waren of behoorden te zijn’.
Om te onderzoeken of de gegeven omstandigheden ervoor hebben gezorgd dat Karamus longkanker heeft opgelopen, zal er een deskundige ingeschakeld moeten worden. Het is echter op grond van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de mate van de tekortkoming van Nefalit in zijn geheel af te schuiven op Karamus. Doordat medisch gezien niet aangetoond kan worden in hoeverre de longkanker is veroorzaakt door het werken met asbest of door het roken, vermindert de Hoge Raad in het kader van art. 6:101 BW de vergoedingsplicht van Nefalit.