ECLI:NL:HR:2006:AU3724 (Geen plicht tot medewerking mediation)

Geen plicht tot medewerking mediation, 20 januari 2006 
(ECLI:NL:HR:2006:AU3724)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Bij zaken tussen particulieren mogen beide partijen hun medewerking aan mediation te allen tijde stoppen.

Rechtsregel

Het gaat om twee partijen die samen hebben afgesproken om mediation te proberen. Gelet op de aard van mediation mogen zij allebei later ervoor kiezen om toch niet meer mee te willen werken of later ermee te stoppen.

Inhoud arrest

De man en de vrouw trouwen in gemeenschap van goederen op 24 mei 1960. Bij vonnis van 18 februari 1992 is de echtscheiding uitgesproken.

Bij vonnis van 11 augustus 1992 wordt tijdelijk bepaald dat de man 4000 gulden per maand aan de vrouw moet betalen als partneralimentatie. Het hoger beroep tegen dit vonnis is afgewezen.

Bij vonnis van 25 januari 1994 stelt de rechtbank de partneralimentatie definitief vast op 4000 gulden per maand. Het hoger beroep tegen dit vonnis is ook afgewezen.

Bij beschikking van 22 maart 2001 wijzigt de rechtbank het vonnis van 25 januari 1994, waardoor de partneralimentatie met terugwerkende kracht per 1 maart 1998 op nihil wordt gesteld. In hoger beroep is dit vonnis vernietigd en heeft het hof de partneralimentatie weer vastgesteld op ongeveer 2000 gulden per maand en vanaf 1 januari 2003 op € 1.189,- per maand.

De man dient op 29 juli 2003 een verzoekschrift in bij de rechtbank om de eerdere vonnissen van 11 augustus 1992 en 25 januari 1994 zo te wijzigen dat de door hem te betalen alimentatie vanaf 9 september 1992 op nihil wordt gesteld. De vrouw bestrijdt het verzoek.

De rechtbank wijst bij beschikking van 3 maart 2004 het verzoek af. De man gaat in hoger beroep. Tijdens de zitting beslissen de man en de vrouw om een mediator in te schakelen voor een oplossing van hun problemen. Kort na de zitting laat de advocaat van de vrouw weten dat ze vanwege financiële, maar vooral emotionele gronden toch niet naar een mediator wil. In de beschikking van 11 november 2004 heeft het hof gesteld dat zij het standpunt van de vrouw betreurt, maar dat voor een verwijzing naar mediation duurzame instemming van beide partijen is vereist, die er nu dus niet is. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De man gaat in cassatie. Hij stelt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, partijen niet heeft verwezen naar mediation, terwijl ze dit wel hadden afgesproken en de zaak er geschikt voor is. De Hoge Raad verwerpt het beroep.