ECLI:NL:HR:2005:AT7797 (De Bont/Bannenberg q.q.)

Hoge Raad 16 september 2005, De Bont/Bannenberg q.q.
(ECLI:NL:HR:2005:AT7797)

Door Felicity Garretsen

Essentie

De curator kan een Peeters/Gatzen-vordering slechts ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers instellen.

Rechtsregel

Een Peeters/Gatzen-vordering slaagt niet indien het slechts een bepaalde groep schuldeisers betreft en dus niet alle schuldeisers gezamenlijk. De opbrengst van een Peeters/Gatzen-vordering moet namelijk in de boedel vloeien en komen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Een behartiging van de belangen van individuele schuldeisers valt buiten de grenzen van de in art. 68 lid 1 Fw aan de curator gegeven taak. De curator zal in zo geval dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Inhoud arrest

In deze zaak gaat het om een curator die de voormalige bestuurder van een gefailleerde vennootschap aanspreekt wegens onrechtmatig handelen ten opzichte van een bepaalde groep schuldeisers. De rechtsvraag die in dit kader centraal staat, is of een curator de Peeters/Gatzen-vordering ook slechts ten behoeve van enkele schuldeisers mag instellen.

De rechtbank heeft de curator niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet de taak van de curator is om de belangen van een aparte groep schuldeisers te behartigen en dit afbreuk doet aan het beginsel van ‘paritas creditorum’. Het hof oordeelt de curator daarentegen wel ontvankelijk en is van mening dat van een verstoring van de gelijkheid van schuldeisers geen sprake is, omdat het geen boedelvordering is maar een vordering van bepaalde schuldeisers.

De Hoge Raad oordeelt dat een curator bevoegd is om in geval van benadeling van schuldeisers door de gefailleerde voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers op te komen, waarbij onder omstandigheden ook plaats kan zijn voor het geldend maken van een vordering tot schadevergoeding tegen een derde die bij die benadeling betrokken was, ook al kwam een dergelijke vordering uiteraard niet aan de gefailleerde zelf toe. De opbrengst van een zodanige door de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers geldend gemaakte vordering valt in de boedel en komt derhalve de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het overeenkomstig de uitdelingslijst te verdelen boedelactief. Zijn bevoegdheid tot het geldend maken van dergelijke vorderingen ontleent de curator aan de hem in art. 68 lid 1 Fw gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel.

De vordering van de curator in deze zaak is evenwel niet ingesteld voor de gezamenlijke schuldeisers, maar voor een bepaalde groep schuldeisers. Dienovereenkomstig is de curator niet van plan de opbrengst van de vordering bij het boedelactief te voegen, maar wil hij die ten goede doen komen aan deze schuldeisers. Een zodanige behartiging van de belangen van deze individuele schuldeisers valt buiten de grenzen van de in art. 68 lid 1 Fw aan de curator gegeven opdracht, terwijl overigens ook in de Faillissementswet daarvoor geen grondslag valt te vinden.