ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO)

CBB/JPO, HR 12 augustus 2005 NJ 2005, 467
(ECLI:NL:HR:2005:AT7337)

Door Marsha Simon

Essentie
Dit arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op de precontractuele aansprakelijkheid, dat wil zeggen de schadevergoedingsplicht na het afbreken van de onderhandelingen, en in het bijzonder de maatstaf voor de omvang van de schadevergoeding. De Hoge Raad heeft in dit arrest een (gedeeltelijk) nieuwe maatstaf geformuleerd voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. Deze maatstaf houdt in dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst, of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Volgens de Hoge Raad is voornoemde maatstaf streng en noopt deze tot terughoudendheid. Aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen zal dus in de praktijk niet snel worden aangenomen.

Rechtsregel
De rechtsvraag betreft wat de maatstaf is voor de schadevergoedingsplicht als een partij de onderhandelingen heeft afgebroken. Het antwoord op deze vraag is dat als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden, dat ieder van de onderhandelende partijen (die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen) vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst, of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen, en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.  Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan terwijl, in het geval onderhandelingen onder gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent tenslotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.

Inhoud arrest
JPO Projecten BV (JPO) was in onderhandeling met de gemeente Arnhem over de aankoop van een perceel bouwgrond, bestemd voor de bouw van twee kantoorpanden. Eén van de kantoorpanden zou dienen als huisvesting van Centraal Bureau Bouwtoezicht BV (CBB). Naast de onderhandelingen met de gemeente was JPO ook in onderhandeling met CBB over doorlevering van een deel van het perceel aan CBB om daarop de nieuwbouw te realiseren. CBB besloot de onderhandelingen met JPO af te breken, omdat dit te lang duurde. CBB heeft dat gedeelte van het perceel rechtstreeks van de gemeente gekocht. De onderhandelingen tussen CBB en JPO verliepen traag. JPO had aan CBB medegedeeld dat de onderhandelingen met de gemeente werden vertraagd door problemen met de bouwvergunning.

Later bleek dat het nieuwbouwplan van CBB voldeed aan de vereisten voor de bouwvergunning. JPO onderhandelde met de gemeente door over de prijs. CBB vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen van JPO. JPO vordert in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat CBB jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken. De rechtbank wijst de vordering van CBB af en de vordering van JPO toe. Het Hof komt tot de beslissing dat JPO de helft van de geleden schade zelf moet dragen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof.

Het Hof had hier te oordelen over de vordering van JPO die zakelijk weergegeven strekte tot vergoeding van schade ter zake van het feit dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand was gekomen. Dit werd in het middel aangeduid als vergoeding van ‘positief contractsbelang’.

Uit de overwegingen wordt niet duidelijk of het Hof bij zijn beoordeling van deze vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, de in 3.6 vermelde strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf heeft aangelegd.

De door het Hof gebezigde argumenten (zie 3.4) maken wel kenbaar dat CBB naar het oordeel van het Hof de onderhandelingen niet heeft mogen afbreken, maar geven geen inzicht erin waarom het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was en waarom JPO gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat de door haar gestelde overeenkomst zou zijn totstandgekomen indien de onderhandelingen zouden zijn voortgezet, zodat een voldoende redengeving ontbreekt voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van de schade, ter zake van het feit dat geen overeenkomst was totstandgekomen.