ECLI:NL:HR:2005:AT5466, NJ 2006/46 (Dimopoulos/Van Mierlo)

Hoge Raad 24 juni 2005, ambtshalve aanvoeren van nieuwe rechtsgrond
ECLI:NL:HR:2005:AT5466

Essentie

In het arrest staat de vraag centraal of betrokkene 1 (hierna verhuurder) in verzuim is gebleven met de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van dading en of de rechter in dit kader de vrijheid had om ambtshalve tot het oordeel te komen dat de brief van 22 oktober 1993 een voldoende duidelijke ingebrekestelling behelst.

Rechtsregel

Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd.

Inhoud

Verhuurder heeft een huurovereenkomst gesloten met eiser (hierna huurder) met betrekking tot de huur van het aan verhuurder in eigendom behorende pand. Huurder dreef in deze ruimte zijn Griekse restaurant. Bij beschikking van 14 april 1992 heeft de kantonrechter te Amsterdam besloten dat de voornoemde huurovereenkomst met ingang van 1 juni 1992 zal eindigen. De reden daarvoor is dat verhuurder het pand dringend nodig heeft, wegens noodzakelijk gebleken sloop, voor eigen gebruik. De verhuurder heeft de huurder daarom in kort geding gedagvaard tot ontruiming en is vervolgens in het kader daarvan een overeenkomst van dading gesloten tussen partijen.

De huurder stelt zich op het standpunt dat de verhuurder in verzuim is gebleven met de nakoming van de overeenkomst van dading en vordert dan ook vergoeding van de schade die hij heeft geleden en zal lijden van de verhuurder. Daarentegen oordeelt de kantonrechter dat de verhuurder wel degelijk in gebreke is gesteld, aangezien de brief van de voormalige advocaat van de huurder aan de advocaat van de verhuurder een voldoende duidelijke ingebrekestelling is.

Het middel klaagt dat de huurder de door de rechtbank aangehaalde brief niet in het onderliggende proces, maar in een eerder kort geding proces heeft overgelegd. Hoewel de stukken van dat geding wel degelijk in de onderhavige zaak bij repliek in conventie zijn overgelegd, is er door de huurder geen beroep op die brief als ingebrekestelling gedaan. De klacht slaagt.

De rechter staat het dus niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.