ECLI:NL:HR:2004:AN8282 (Boerenplaatsje)

Hoge Raad 16 januari 2004, Boerenplaatsje
(ECLI:NL:HR:2004:AN8282)

Essentie

De erflater kan bij testament de bevoegdheid verlenen aan de bezwaarde om over de, tot de tweetrapsmaking behorende, goederen te beschikken.

Inhoud arrest

De feiten

Op 2 februari 1987 is de vrouw, van wie de stiefzoon en zijn echtgenote optreden als verweerders, overleden. Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met haar man. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. In het testament van 18 augustus 1960 heeft de vrouw haar man als enig erfgenaam benoemd.

In het testament is een zogenaamd fideï-commis de residuo ingesteld. Hierbij heeft de bezwaarde een verkrijging onder ontbindende voorwaarde en de verwachter een verkrijging onder opschortende voorwaarde. Afwijkend van het ‘zuivere’ fideï-commis houdt deze variant in dat aan de bezwaarde een vervreemdings- en verteringsbevoegdheid is toegekend.

In casu is de man de bezwaarde. De verwachters zijn de kinderen van de broer van de vrouw (met inachtneming van de toepasselijkheid van de wettelijke regels omtrent plaatsvervulling). In het testament van de vrouw stond dat de man de bevoegdheid had om vrij te beschikken over het woonhuis met schuur, dubbele garage, kippenhokken, zomerhuisje, erf ondergrond en weiland (hierna: boerenplaatsje). Het boerenplaatsje viel in de huwelijksgemeenschap van de vrouw en de man.

Vervolgens hertrouwde de man en benoemde in zijn testament zijn nieuwe echtgenote tot enig erfgename. Als subsidiaire erfgenaam wordt zijn stiefzoon benoemd. In zijn testament beschikt hij tevens over het boerenplaatsje. De man en zijn echtgenote zijn beiden overleden.

Het geschil in onderhavig geding vormt de vraag naar de rechtsgeldigheid van voornoemde fideï-commissaire making in het testament van de vrouw, waarin zij haar echtgenoot de bevoegdheid toekende bij testament over het boerenplaatsje te beschikken. De voornoemde verwachters (alsmede drie plaatsvervullers) genoemd in het testament van de vrouw zijn eisers in het geding.

De beoordeling

De Hoge Raad oordeelde dat er geen regel van erfrecht (oud) zich verzet tegen een testamentaire making als bedoeld in art. 4:928 (oud) BW, waarbij de erflater niet slechts de vrijheid laat het hem gemaakte te vervreemden of te verteren, maar ook de bevoegdheid verleent daarover bij testament te beschikken. Er is geen grond om aan te nemen dat het in strijd is met het tot 1 januari 2003 geldende wettelijk stelsel de erflater de vrijheid te laten om in een geval van een fideï-commis de residuo aan de bezwaarde de bevoegdheid toe te kennen om over het gemaakte bij testament te beschikken. Zolang niet bij testament is beschikt over de vermaakte zaken, vallen deze onder het fideï-commissair verband. Indien dit wel het geval is vallen de bedoelde zaken niet langer onder de fideï-commissaire making.

Het fideï-commis de residuo is in het huidige erfrecht (vanaf 2003) niet meer als afzonderlijk rechtsfiguur geregeld, maar wordt beheerst door de regels omtrent voorwaardelijke makingen.

De beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding.