ECLI:NL:HR:2002:AE7011(Berghuizer Papierfabriek)

Berghuizer Papierfabriek, Hoge Raad 29 november 2002
(ECLI:NL:HR:2002:AE7011)

Door Julia Verschoor

Essentie
In dit arrest staat de bestuurdersaansprakelijkheid centraal. Voor interne aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW is vereist dat er aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In beginsel is het in strijd handelen met statutaire bepalingen een gedraging die de bestuurder verweten kan worden. Feiten en omstandigheden kunnen hier echter verandering in brengen, maar de rechter moet dit dan uitdrukkelijk in zijn oordeel meenemen.

Rechtsregel
Indien een bestuurder zijn taak onbehoorlijk vervult, door in strijd te handelen met statutaire beginselen, dan is dit in beginsel ernstig verwijtbaar. Dit brengt aansprakelijkheid van de bestuurder met zich mee, tenzij uit feiten en omstandigheden anders blijkt.

Inhoud arrest
De heer Schwandt is bestuurder van Berghuizer Papierfabriek N.V. Deze vennootschap hield 33.750 aandelen in Xeikon N.V. Schwandt verleent een recht van koop op deze aandelen aan ISTD Corporation tegen een lage prijs per aandeel. ISTD Corporation koopt vervolgens deze aandelen en verkoopt ze daarna door aan derden voor een vijf keer zo hoog bedrag. Op grond van de statutaire bepalingen van Berghuizer Papierfabriek had Schwandt voor deze optieverlening goedkeuring moeten hebben van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC). Berghuizer Papierfabriek vordert op grond van art. 2:9 BW schadevergoeding van Schwandt.

Het Hof is van oordeel dat Schwandt voor het sluiten van de optieovereenkomst de goedkeuring van de RvC nodig had. De optieovereenkomst zag op alle aandelen die Berghuizer Papierfabriek in Xeikon hield, zodat er sprake was van een volledige vermindering van deelneming in Xeikon.

Geen rol speelt of de desinvestering wel of niet een relatief gering bedrag betrof en evenmin of de deelneming wel of niet een strategisch belang van Berghuizer Papierfabriek diende. Evenmin baat Schwandt de stelling dat beslissingen die qua belang vergelijkbaar waren met de desinvesteringsbeslissing ook werden genomen door personen die niet formeel bestuurder waren en zonder dat de raad van commissarissen daarover tevoren werd gehoord’.

Het in strijd handelen met een statutair beginsel wordt hierdoor niet gerechtvaardigd, maar wordt gezien als een ernstig verwijtbaar handelen van Schwandt. Het verweer dat Schwandt decharge is verleend gaat evenmin op.

De Hoge Raad gaat hierin mee, maar vindt dat het Hof zijn arrest onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd heeft. Beslissend voor de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijn alle omstandigheden van het geval. Niet voldoende is alleen oordelen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dat onzorgvuldig bestuur oplevert, zonder aan te geven waarom dat ernstig is en/of hoe daarbij stellingen van Schwandt zijn gewogen. Hierbij moet in acht worden genomen of Schwandt een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd.

De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat een bestuurder die ernstig verwijtbaar handelt de aansprakelijkheid vestigt, maar dat de rechter altijd de feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel dient te betrekken.