ECLI:NL:HR:2002:AE4718 (Transfer pricing)

HR Transfer pricing, HR 28 juni 2002
(ECLI:NL:HR:2002:AE4718)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
In dit arrest geeft de Hoge Raad aan dat de OESO-richtlijnen van belang zijn bij het vaststellen van verrekenprijzen. Daarnaast wordt verhelderd hoe de bewijslastverdeling in  transfer pricingzaken ligt.

Rechtsregel
Het is aan de inspecteur om te stellen en te bewijzen dat verrekenprijzen onzakelijk zijn en hoe deze gecorrigeerd moeten worden. Daarbij geldt dat een belastingplichtige, ook op basis van de OESO-richtlijnen, veel vrijheid heeft om binnen het concern te bepalen hoe zakelijke prijzen vastgesteld worden.

Inhoud arrest
X BV maakt deel uit van het X-concern. Haar activiteiten bestaan uit het importeren en verkopen van door het concern gemaakte producten. Zij ontvangt deze producten van haar moedermaatschappij en andere gelieerde vennootschappen. De verrekenprijzen voor deze transacties worden op basis van marktonderzoek door de moedermaatschappij vastgesteld. De Belastingdienst is een onderzoek begonnen naar de zakelijkheid van deze transacties. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn aanslagen opgelegd. In hoger beroep heeft X BV betoogd dat de door de Belastingdienst gecorrigeerde verrekenprijzen te hoog zijn, het Hof heeft X BV hierin gevolgd.

Voor de Hoge Raad is in geschil of het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verrekenprijzen die X BV hanteerde zakelijk prijzen zijn (at arm’s length). Van zakelijke prijzen is in beginsel sprake wanneer onafhankelijke partijen ook tot deze prijzen gekomen zouden kunnen zijn.

De Hoge Raad oordeelt dat de bewijslast dat de correctie op de verrekenprijzen terecht en tot het juiste bedrag is aangebracht in beginsel bij de inspecteur berust. Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur niet in deze bewijslast is geslaagd. De Hoge Raad overweegt dat het Hof terecht tot dit oordeel is gekomen en overweegt daartoe het volgende.

De Hoge Raad stelt voorop dat het arm’s length-beginsel wel in de Nederlandse wet besloten ligt, maar dat die wet geen aanknopingspunten geeft voor de invulling van dat beginsel. Zo bestaat er geen wettelijke bepaling die verbiedt dat het arm’s length-beginsel niet per transactie, maar op het gehele assortiment van een vennootschap wordt toegepast. Dit in tegenstelling tot wat de inspecteur stelt, die kijkt namelijk naar slechts één product, waarop X BV verliezen draait. Ook de OESO-richtlijnen staan hier niet aan in de weg. In die visie van de OESO zijn in beginsel alle methoden voor het bepalen van een zakelijke prijs toegelaten. Het hangt van de omstandigheden af welke methode tot de meest aanvaardbare correctie leidt.