Huize Bethesda, HR 12 oktober 2001
(ECLI:NL:HR:2001:ZC3681)
Door Lisanne Roestenberg
Essentie
Er kan sprake zijn van loon als dit in natura wordt voldaan, zoals in de vorm van kost en inwoning.
Rechtsregel
De kost en inwoning die Van der Vlies krijgt, moet worden aangemerkt als een vergoeding door de werkgever voor de verrichte werkzaamheden en dus als loon. Er bestaat geen rechtsregel dat voor de vraag of sprake is van loon onderzocht moet worden of de wijze van betaling strookt met hetgeen bij een arbeidsovereenkomst gebruikelijk is. Mede in het licht van de omstandigheid dat Van der Vlies zich moest houden aan de instructies over werktijden, verlof en uitvoering van de werkzaamheden, is het oordeel dat er een verplichting tot het verrichten van arbeid bestond niet onbegrijpelijk.
Nu de stichtingen alleen bij de kantonrechter in het algemeen hebben aangeboden hun stellingen te bewijzen en dit aanbod in beroep niet hebben herhaald, was de rechtbank niet gehouden de stichtingen toe te laten tot bewijs.
Inhoud arrest
Van der Vlies maakt deel uit van het geloofsgemeenschap Evangelie der Eerste Christengemeente. Ten behoeve van de activiteiten van deze organisatie zijn in 1965 en 1969 de Stichtingen Verpleeginrichting voor bejaarden Huize Bethesda en Huize Eliëzer opgericht. Deze stichtingen exploiteren beiden een verpleeghuis. Van der Vlies verricht sinds 1 mei 1969 werkzaamheden voor deze verpleeghuizen in de bejaardenzorg en daarnaast bereidt en brengt zij maaltijden rond voor zelfstandig wonende bejaarden.
Van der Vlies krijgt kost en inwoning in een van de bejaardentehuizen en krijgt daarnaast vakantiegeld en een kerstgratificatie. Zij heeft, op 1 week na, nooit vakantie opgenomen. Bij brief van 3 april 1996 heeft de directie van de stichtingen aan Van der Vlies medegedeeld dat de stichtingen worden opgeheven en dat het bejaardentehuis zal worden verkocht.
Van der Vlies dagvaardt de stichtingen en vordert voor recht te verklaren dat tussen haar en stichtingen sinds 1 mei 1969 een arbeidsovereenkomst bestaat en de stichtingen te veroordelen tot betaling van het volgens de cao bejaardentehuizen verschuldigde achterstallig loon over de periode oktober 1991 – december 1996 (een aanspraak op loon over de periode voor oktober 1991 is inmiddels verjaard). De stichtingen bestrijden dit en voeren aan dat zij als lid van de geloofsgemeenschap deze taken vrijwillig uitvoerden. Dit is volgens de stichtingen ook de bedoeling van partijen geweest. Bovendien is er geen sprake van een verplichting tot arbeid, geen gezagsverhouding en ook geen loon als tegenprestatie voor de verrichte arbeid.
Bij tussenvonnis van 15 juli 1997 overweegt de kantonrechter dat in de verhouding tussen partijen kan worden gesproken van loon, het geven van instructies met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden en de goede orde in de onderneming, zodat sprake is van en arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van de omvang van de loonvordering last hij een comparatie van partijen.
De stichtingen gaan in hoger beroep. Bij vonnis van 8 juli 1999 verwerpt de rechtbank de grieven en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De Hoge Raad neemt dit over en veroordeelt de stichtingen in de proceskosten.