ECLI:NL:HR:2001:AB0296 (Drielandenpuntarrest)

Drielandenpunt, HR 28 februari 2001
(ECLI:NL:HR:2001:AB0296)

Door Michiel Hennevelt

Essentie

Mag Nederland dividendbelasting heffen over een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap, met feitelijke leiding op de Nederlandse Antillen, die uitkeringen doet aan haar aandeelhouders in België? Hoe verhouden de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) en het belastingverdrag tussen Nederland en België zich tot elkaar in deze driehoeksverhouding?

Rechtsregel

Nederland mag slechts dividendbelasting heffen als de vennootschap voor toepassing tussen het verdrag tussen Nederland en België aangemerkt wordt als inwoner van Nederland. Hiervoor moet de vennootschap volledig onderworpen zijn aan belastingheffing in Nederland. Omdat de BRK bepaalt dat de vennootschap op de Antillen gevestigd is, is dit niet het geval. De BRK gaat immers voor de nationale bepalingen inzake fiscale woonplaats.

Inhoud arrest

X BV heeft twee aandeelhouders, het echtpaar A. Het echtpaar A emigreert naar België op 18 juli 1990, met het plan om 5 jaar na emigratie de aandelen in X BV te verkopen. Voor het belastingverdrag tussen Nederland en België kwalificeren zij zich als fiscaal inwoners van België. Kort na de emigratie wordt de werkelijke leiding van X BV naar een trustkantoor op de Nederlandse Antillen verplaatst. De verkoop van de aandelen vindt plaats op 7 september 1995. X BV was tot deze datum op de Nederlandse Antillen gevestigd.

Omdat het echtpaar niet genoeg geld heeft om 5 jaar in hun levensonderhoud te voorzien, laat X BV winst uit de eigen reserves overgaan naar het echtpaar door middel van inkoop van eigen aandelen. De inspecteur legt ter zake van deze inkoop naheffingsaanslagen dividendbelasting op. X BV is het niet eens met deze naheffing, omdat zij van mening is dat zij niet in Nederland is gevestigd en Nederland dus geen dividendbelasting kan heffen over winstuitkeringen. De inspecteur is van mening dat de vestigingsplaats van X BV wel in Nederland ligt, ondanks dat de feitelijke leiding gevoerd wordt vanuit de Nederlandse Antillen. Dit op grond van de vestigingsplaatsfictie van een naar Nederlands recht opgericht lichaam van art. 1, lid 3 Wet op de dividendbelasting.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat de tiebreaker-bepaling van art. 34, lid 2 van de BRK van toepassing is. Op grond van deze bepaling moet naar de plaats van werkelijke leiding gekeken worden, als een entiteit volgens de nationale wettelijke bepalingen zowel in Nederland als op de Antillen is gevestigd. De plaats van werkelijke leiding ligt in de Nederlandse Antillen, dus kan Nederland geen dividendbelasting heffen. X BV wordt in het gelijk gesteld.

De staatssecretaris klaagt voor de Hoge Raad dat de BRK niet van toepassing is op de heffing van dividendbelasting, als de ontvangers van het dividend niet woonachtig zijn in het Koninkrijk. De BRK kan dus volgens de staatssecretaris niet in de weg staan aan heffing van dividendbelasting.

De Hoge Raad oordeelt dat niet de tiebreaker in de BRK van belang is, maar dat er eerst moet worden gekeken of het verdrag tussen Nederland en België wel heffing van dividendbelasting toestaat. Op grond van het Verdrag mag België heffen over de dividenden. Nederland mag ook heffen, maar slechts voor een beperkt tarief en slechts indien X BV aangemerkt kan worden als inwoner van Nederland voor het verdrag. Dit is slechts het geval als X BV in Nederland volledig onderworpen is aan belasting op grond van haar vestigingsplaats. Aangezien de werkelijke leiding van X BV op de Antillen zit, was zij in Nederland slechts belastingplichtig voor het deel van haar inkomen dat op grond van de BRK aan Nederland wordt toegewezen. X BV is dus niet volledig onderworpen aan belastingheffing in Nederland.

De Hoge Raad oordeelt, zij het op andere gronden dan het Hof, dat Nederland geen dividendbelasting mag heffen over de uitkering. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris wordt verworpen.