ECLI:NL:HR:2000:AA9048 (Van Uitert/Jalas)

Van Uitert/Jalas, HR 15 december 2000
(ECLI:NL:HR:2000:AA9048)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Bij de bepaling van de aansprakelijkheid voor een arbeidsongeval is niet alleen van belang of de betrokkene opdracht had de werkzaamheden te verrichten, maar ook of de schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit laatste vereiste moet ruim worden uitgelegd.

Rechtsregel

Het gaat hier om een arbeidsongeval, waarbij de aansprakelijkheid van de werkgever ter discussie staat. Hierbij is artikel 7:658 lid 2 BW van belang. Ten eerste moet worden onderzocht of de betrokkene de schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarbij is van belang of hij van de werkgever opdracht heeft gekregen op het betreffende dak werkzaamheden te verrichten dan wel, als geen expliciete opdracht is gegeven, of hij redelijkerwijs mocht aannemen dat het werk dat hij aan dat dak uitvoerde behoorde tot zijn werkzaamheden.

De werknemer die schadevergoeding vordert, moet stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit vereiste moet ruim worden uitgelegd. Aan het aannemen dat sprake was van het verrichten in de uitoefening van zijn werkzaamheden kan niet afdoen dat betrokkene mogelijkerwijs is afgeweken van de hem gegeven opdracht.

Inhoud arrest

Van Uitert is als loodgieter bij Jalas in dienst geweest. Op 11 maart 1987 voerde Jalas de opdracht uit om stormschade aan diverse daken van gebouwen van Verto Verenigde Staalfabrieken te herstellen. Die dag is eiser door een 7,5 meter hoog dak van asbestcement golfplaten gezakt, waardoor hij ernstige verwondingen en blijvend letsel heeft opgelopen.

De Arbeidsinspectie heeft van het ongeval een proces-verbaal opgemaakt. Volgens dit proces-verbaal mag een dak, dat is afgedekt met asbestcement golfplaten om veiligheidsredenen, slechts worden betreden met gebruikmaking van loopplanken. Er waren voldoende loopplanken aanwezig op het bedrijventerrein. Jalas is strafrechtelijk vervolgd wegens overtreding van artikel 26 van de Arbowet. In hoger beroep is Jalas vrijgesproken. Het hof achtte aannemelijk dat het ongeval het gevolg was van een eigenmachtige handelswijze van Van Uitert, waarvoor Jalas niet verantwoordelijk behoorde te worden gehouden.

Van Uitert heeft Jalas gedagvaard en gevorderd Jalas te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van ƒ 105.000,–, alsmede de ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 1989.

De kantonrechter heeft bij vonnis van 29 januari 1997 de vordering afgewezen. Tegen dit vonnis heeft Van Uitert hoger beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank Van Uitert tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 december 1998 het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Van Uitert heeft tegen cassatie ingesteld. Hij vordert materiële- en immateriële schade ten gevolge van het ongeval op grond van artikel 7A:1638x (oud) BW en artikel 7:658 lid 2 BW. Jalas concludeert verwerping van het beroep. In casu heeft Van Uitert niet kunnen bewijzen dat Jalas hem opdracht heeft gegeven de werkzaamheden op het dak te verrichten. Hierdoor is Jalas niet aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Wel moet worden aangenomen dat de schade is ontstaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden, ondanks dat hij mogelijkerwijs is afgewezen van zijn opdracht. De rechtbank heeft dan ook een onjuiste maatstaf aangelegd voor de beantwoording van de vraag of eiser de schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

De Hoge Raad vernietigt de vonnissen van de rechtbank en verwijst het geding naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing. Verder veroordeelt de Hoge Raad Jalas in de kosten van het geding.