ECLI:NL:HR:2000:AA4767 (Nietigverklaring huwelijk II)

Nietigverklaring huwelijk II,  HR 11 februari 2000
(ECLI:NL:HR:2000:AA4767)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Nietigverklaring huwelijk. Eisen goede procesorde brengen niet mee dat een niet-procespartij ook gebonden is aan een vonnis. Een erfrechtelijk belang is ook een onmiddellijk rechtsbelang in de zin van artikel 1:69, eerste lid, aanhef en sub c van het BW.

Rechtsregel

Vervolg op ‘Nietigverklaring huwelijk I’. Het Hof heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek omdat de voorgaande uitspraak ook tegen hem moet gelden. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het Hof hiermee miskend dat de eisen van een goede procesorde niet kunnen meebrengen dat iemand wordt gehouden aan een uitspraak waarbij hij zelf geen partij was. Door verweerster is niet aannemelijk gemaakt dat eiser door het beginnen van deze procedure misbruik van procesrecht maakt. De beschikking van de rechtbank wordt daarom bekrachtigd.

Verder is een erfrechtelijk belang een onmiddellijk rechtsbelang in de zin van artikel 1:69, eerste lid, aanhef en sub c van het BW. De ontstaansgeschiedenis van die bepaling laat zien dat ook een erfrechtelijk belang hieronder valt.

Inhoud arrest

De man, geboren in 1893, is getrouwd geweest, maar dit huwelijk is ontbonden op 31 december 1991 vanwege het overlijden van zijn echtgenote. Op 11 maart 1992 wordt het vermogen van de man onder bewind gesteld door de kantonrechter in Amsterdam.

Op 26 maart 1992 trouwt de man met S. en herroept hij bij testament alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen, hoewel hij eerder geen testament had opgemaakt. De man overlijdt op 28 januari 1994. S. is de enige erfgename van de man.

Twee neven van de man hebben de nietigverklaring van het huwelijk tussen de man en S. gevorderd (zie arrest ‘Nietigverklaring huwelijk I’). Deze vordering is door de Hoge Raad verworpen. Een derde neef (eiser in deze procedure, hierna: de derde neef), heeft tegen dit arrest van de Hoge Raad derdenverzet ingesteld. Dit verzet is kort daarna weer ingetrokken.

De derde neef heeft een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank en verzocht het huwelijk tussen de man en S. op grond van artikel 1:69, eerste lid, aanhef en sub c van het BW te vernietigen, althans nietig te verklaren. S. bestrijdt het verzoek. De rechtbank verklaart de derde neef ontvankelijk in zijn verzoek en houdt iedere beslissing pro forma aan, in afwachting van de uitspraak in ‘Nietigverklaring huwelijk I’. Hiertegen stelt S. hoger beroep in. Bij beschikking van 26 november 1998 vernietigt het Hof de beschikking van de rechtbank en verklaart de derde neef alsnog niet-ontvankelijk. Het Hof overweegt dat het in strijd is met de goede procesorde dat de derde neef dezelfde procedure is gestart tegen S., nu de neven bij het slagen van de vordering als enige erfgenaam van de boedel zouden worden en de derde neef door het derdenverzet zich al in de eerste procedure heeft gemengd. Daarom geldt de uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van de twee neven ook voor de derde neef. Zowel de derde neef als S. gaat in cassatie. De Hoge Raad vernietigt in het incidentele beroep de beschikking van het Hof en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. In het incidentele beroep verwerpt de Hoge Raad het beroep en in beide beroepen veroordeelt de Hoge Raad S. in de proceskosten.