ECLI:NL:HR:1998:ZC2675 (Nietigverklaring huwelijk I)

Nietigverklaring huwelijk I, HR 19 juni 1998
(ECLI:NL:HR:1998:ZC2675)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Vordering tot nietigverklaring huwelijk omdat de man niet in staat was zijn wil te bepalen. Bewijsaanbod te vaag.

Rechtsregel

Vordering tot nietigverklaring huwelijk omdat de man niet in staat was zijn wil te bepalen door neven van de man afgewezen. De neven hebben een te vaag bewijsaanbod gegeven omdat zij niet hebben toegelicht welke feiten en omstandigheden zij specifiek te bewijzen aanbieden en welke getuigen gehoord zouden kunnen worden. De stelling dat de man niet in staat was zijn wil te bepalen is alleen een weergave van een algemene rechtsgrond. Het Hof mocht dit vage bewijsaanbod passeren. Daarbij mocht het Hof ook betekenis toekennen aan de omstandigheid dat de neven ook niet hadden aangegeven welke getuigen zij wilden oproepen. Het Hof heeft de hoofdregel inzake bewijslast van artikel 177 van het Wetboek van Rechtsvordering toegepast en hoefde niet aan te geven waarom zij geen aanleiding zag tot een andere verdeling van de bewijslast.

Inhoud arrest

De man, geboren in 1893, is getrouwd geweest, maar dit huwelijk is ontbonden op 31 december 1991 vanwege het overlijden van zijn echtgenote. Op 11 maart 1992 wordt het vermogen van de man onder bewind gesteld door de kantonrechter in Amsterdam.

Op 26 maart 1992 trouwt de man met S. en herroept hij bij testament alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen, hoewel hij eerder geen testament had opgemaakt. Op verzoek van de bewindvoerder wordt een onderzoek ingesteld of de man bij het aangaan van het huwelijk in staat was zijn wil te bepalen.

Op 28 december 1992 heeft de officier van justitie op verzoek van de neven van de man een vordering ingesteld tot nietigverklaring van het huwelijk, omdat de geestvermogens van de man bij het aangaan ervan zodanig waren gestoord dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Doordat de man gedurende de behandeling van de vordering overlijdt, wordt de officier niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De man overlijdt op 28 januari 1994. Hij had drie broers, deze zijn overleden op 1 januari 1991, 12 mei 1978 en 27 maart 1994. De man heeft geen kinderen en geen zussen. S. is de enige erfgename van de man.

De zonen van twee van de broers (hierna: de neven) dagvaarden S. voor de rechtbank Amsterdam en vorderen de nietigheid uit te spreken van het huwelijk tussen de man en S., althans te verklaren voor recht dat dit huwelijk nietig was. S. verweert zich tegen de vordering. Bij vonnis van 10 januari 1996 verklaart de rechtbank de neven niet-ontvankelijk in hun vordering. Zij hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 12 december 1996 vernietigt het Hof het vonnis van de rechtbank, verklaart de neven ontvankelijk en wijst de vordering af. De neven gaan daarna in cassatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep.