ECLI:NL:HR:1998:AA2409 (Leur Bloem 2)

HR Leur Bloem 2, HR 4 februari 1998
(ECLI:NL:HR:1998:AA2409)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
In deze zaak spelen twee vragen. Ten eerste de vraag of nationale regelingen ook aan de Europese Richtlijn waar ze op gebaseerd zijn moeten worden getoetst in een puur binnenlandse situatie. Ten tweede de vraag of de Nederlandse fusiefaciliteiten in overeenstemming zijn met de EU-Fusierichtlijn.

Rechtsregel
De behandeling van binnenlandse en buitenlandse fusies is in het Nederlandse nationale recht identiek, dus ook binnenlandse fusies moeten richtlijnconform worden uitgelegd. Uit HvJ Leur Bloem volgt dat elke fusie die niet gericht is op fraude of belastingontwijking de faciliteit moet krijgen. De extra eisen die Nederland in de nationale wet stelt zijn dus in strijd met de Richtlijn en blijven buiten toepassing.

Inhoud arrest
X dreef een eenmanszaak en heeft de activiteiten daarvan ingebracht in twee BV’s waarvan hij enig aandeelhouder is, A BV en B BV. Hij wil een holdingstructuur creëren waarbij de activiteiten van A BV onder een nieuwe vennootschap C BV wil hangen. Daarnaast wil hij B BV ook onder de nieuwe C BV hangen. Voor deze laatste handeling wenst hij gebruik te maken van een fusiefaciliteit, zodat de herstructurering zonder heffing van belasting plaats kan vinden. De inspecteur weigert dit, omdat de transactie volgens hem geen “aandelenfusie” is in de zin van de wettelijke bepaling die de faciliteit regelt.

Het Hof oordeelt dat in bovenstaand geval de faciliteit alleen geweigerd mag worden indien de transactie belastingfraude of -ontwijking als een van de hoofddoelen heeft. Dit vloeit voort uit de Europese Richtlijn waarop de fusiefaciliteit is gebaseerd. Dat er sprake is van fraude of belastingontwijking is niet gesteld of gebleken, dus X wordt in het gelijk gesteld. In cassatie klaagt de staatssecretaris dat er sprake is van een puur binnenlandse situatie, en dus dat de strengere Nederlandse voorwaarden wel van toepassing mogen zijn. Dit zou betekenen dat de faciliteit ook geweigerd kan worden als er geen sprake is van fraude of belastingontwijking.

De Hoge Raad oordeelt dat de Richtlijn in beginsel niet van toepassing is op puur binnenlandse situaties. Wel heeft de wetgever binnenlandse gevallen op identieke wijze geregeld als buitenlandse gevallen. Op buitenlandse gevallen is de Richtlijn wel van toepassing. Dit betekent dat ook in een binnenlandse situatie de bepaling richtlijnconform moet worden uitgelegd. Het Hof van Justitie heeft de Richtlijn in HvJ Leur Bloem zo uitgelegd dat de faciliteit alleen geweigerd kan worden bij fraude- of belastingontwijking. Deze uitleg moet dus ook in de onderhavige zaak gevolgd worden.

Het bovenstaande brengt met zich mee dat de extra eisen die Nederland aan de toepassing van de faciliteit stelt, in strijd zijn met de Richtlijn en dus buiten toepassing moeten blijven. Het oordeel van het Hof dat geen sprake is van fraude of belastingontwijking moet de Hoge Raad volgen, dit is namelijk een feitelijk oordeel. X moet de faciliteit dus kunnen toepassen.