ECLI:NL:HR:1997:ZC2524 (Gemeente Stein/Driessen)

Hoge Raad 12 december 1997, Gemeente Stein/Driessen
(ECLI:NL:HR:1997:ZC2524)

Door Zoë de Jesus Delgado

Essentie

Dit arrest heeft betrekking op art. 6:248 lid 2 BW, op grond waarvan overeengekomen rechtsgevolgen tussen partijen kunnen worden beperkt door de redelijkheid en billijkheid.

De partijen in deze casus, gemeente Stein en Steiner Zand- en Grindhandel Driessen B.V. (hierna: Driessen), hadden een exoneratieclausule in hun overeenkomst opgenomen. Toen als gevolg van bewust roekeloos handelen van een medewerker van de gemeente schade ontstond, deed de gemeente een beroep op de exoneratieclausule. Indien schade echter is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen, is een exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en dient deze buiten toepassing te blijven.

Rechtsregel

Een exoneratieclausule is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, en dient daarom buiten toepassing te blijven, indien de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen.

Inhoud arrest

De gemeente Stein beheert de in de gemeente gelegen haven en biedt aan derden de mogelijkheid om gebruik te maken van een kraan in haar eigendom. Driessen maakt gebruik van dit aanbod en mag gebruik maken van de kraan, die wordt bediend door personeel in dienst van de gemeente. De kraan valt om en er ontstaat schade. Achteraf blijkt dat de kraan kon kantelen omdat bepaalde veiligheidsvoorzieningen, zoals de lastbegrenzer en de wielenbeveiliging, buiten werking waren gesteld. De gemeente wordt aangesproken tot vergoeding van de schade, maar beroept zich op de exoneratieclausule die partijen waren overeengekomen.

De rechtsvraag die in dit arrest moest worden beantwoord was of het beroep op de exoneratieclausule naar redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar was.

Volgens het hof hebben voormalig leidinggevende personen binnen de gemeentelijke organisatie bewust roekeloos gevaar geschapen waardoor, ook na het neerleggen van hun functie, schade zoals deze zou ontstaan. De betreffende personen hebben nagelaten om maatregelen te treffen om bepaalde veiligheidsvoorzieningen te herstellen. Het bedoelde gevaar is in dit geval werkelijkheid geworden. Gelet op deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om een beroep te doen op de exoneratieclausule.

De Hoge Raad gaat mee in het standpunt van het hof. Een exoneratieclausule als deze moet buiten toepassing worden gelaten als toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit zal in het algemeen het geval zijn wanneer schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen.