ECLI:NL:HR:1996:ZD0502 (Zeeuwse motorrijder)

Zeeuwse motorrijder-arrest, HR 25-06-1996, NJ 1996, 714
(ECLI:NL:HR:1996:ZD0502)

Door Austin Ellinor

Essentie
Het arrest Zeeuwse motorrijder gaat over beklag van de inhoud van een dagvaarding, in het bijzonder artikel 12 Sv. In casu draait het om de vraag of een belanghebbende zich ook kan beroepen op artikel 12 Sv als hij het niet eens is met de inhoud van de dagvaarding.

Rechtsregel
Belanghebbenden kunnen klagen bij het Hof en zorgen dat er alsnog ter zake van doodslag vervolgd wordt. Uit de strekking en bewoording van artikel 12 en 12i Sv volgt dat een belanghebbende zich ook op artikel 12 Sv kan beroepen als hij het niet eens is met de inhoud van de dagvaarding.

Inhoud arrest
Een motorrijder rijdt met enorme snelheid door de bebouwde kom. Hij komt hierbij ten val en raakt daarbij een meisje die op het fietspad fietst. Het meisje komt hierdoor om het leven. De motorrijder wordt vervolgd op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet, maar de ouders van het meisje willen dat het Openbaar Ministerie hem vervolgd voor een zwaardere straf. De ouders willen dat doodslag, artikel 287 Sr, ten laste wordt gelegd en zij beroepen zich derhalve op artikel 12 Sv.

Het hof stelt dat er in casu geen gebruik kan worden gemaakt van artikel 12 Sv, nu de situatie zich daar niet voor leent. Het hof vindt namelijk dat er alleen een beroep op het artikel kan worden gedaan indien een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt doorgezet. De ouders worden derhalve door het hof niet-ontvankelijk verklaard in hun beklag.

De Hoge Raad is het niet eens met het hof. Artikel 12 Sv is volgens de Hoge Raad een mogelijkheid voor belanghebbende om vervolgingsbeslissingen, waar zij bezwaren tegen hebben, aan een rechterlijke controle te onderwerpen.

De Hoge Raad oordeelt als volgt: “Aan deze strekking wordt onvoldoende recht gedaan indien het gerechthof zich ertoe beperkt acht te onderzoeken of het openbaar ministerie voornemens is een vervolging in te stellen of te doen voortduren ter zake van de uit het opsporingsonderzoek (onderscheidenlijk, ingeval art. 242 Sv van toepassing is, uit het voorbereidend onderzoek) blijkende feiten, ongeacht ter zake van welke wettelijke strafbaarstelling dat het geval is. Veeleer moet worden aangenomen dat het mede tot de taak van het hof behoort, te beoordelen ter zake van welke wettelijke strafbaarstelling de vervolging had moeten worden ingesteld.”

Volgens de Hoge Raad volgt uit de bewoording van artikel 12i Sv dat het hof een volledige toetsingsbevoegdheid heeft. Het hof dient namelijk, indien zij daar redenen toe acht, de beslissing te nemen die eigenlijk door de officier van justitie genomen had moeten zijn. Onder deze beslissing valt dan ook de keuze voor een bepaald strafbaar feit en dat het hof dus kan bepalen welk strafbaar feit opgelegd moet worden.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.