ECLI:NL:HR:1996:ZD0496, HR 25–06-1996, Niet-behandelde longinfectie

Niet-behandelde longinfectie, 25 juni 1996, NJ 1997, 563
(ECLI:NL:HR:1996:ZD0496)

Door Marsha Simon

Essentie
In deze zaak gaat het over een indringende vraag van strafrechtelijke causaliteit en aansprakelijkheid. Is de dood van het slachtoffer, die door de verdachte is beschoten en aan een complicatie (longinfectie) van de schotwond is overleden, veroorzaakt door de verdachte, ook als de dood het onmiddellijke gevolg is van de beslissing van het slachtoffer om geen medische behandeling van de (behandelbare) complicatie toe te laten?

Met andere woorden: welk effect heeft de aan het slachtoffer toekomende keuze, dat verder wordt afgezien van geneeskundige behandeling, op het causale verband dat voor de vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte nodig is?

Rechtsregel
Volgens het medisch rapport dat voor bewijs is gebruikt was de complicatie van de longinfectie aan te merken als een rechtstreeks gevolg van het letsel dat door de verdachte aan het slachtoffer is toegebracht. Daaraan doet niet af dat het slachtoffer zelf heeft besloten om een op zichzelf technisch mogelijke behandeling van die infectie niet meer toe te staan, aangezien die behandeling, als die al tot enige levensverlenging zou hebben geleid, naar verwachting geen menswaardig bestaan had opgeleverd.

De beslissing om de door de schotwond veroorzaakte longinfectie niet te behandelen staat er daarom niet aan in de weg, dat de als gevolg van die infectie ingetreden dood aan de handelswijze van verdachte wordt toegerekend.

Inhoud arrest
De verdachte in deze zaak heeft, na een woordenwisseling met zijn vriendin, een wapen gepakt en op haar geschoten. De kogel heeft het ruggenmerg in de hals van het slachtoffer geraakt. Daardoor kreeg ze een ‘hoge dwarslaesie’ met het gevolg dat ze vrijwel totaal verlamd was. Ze kon haar handen en benen niet meer gebruiken, had geen gevoel meer en was incontinent. Ze kon zelfs niet meer zelfstandig ademhalen. Als gevolg van haar letsel kreeg zij bovendien een longinfectie. Die longinfectie kon medisch gezien wel behandeld worden, maar zij heeft dat niet toegestaan.

Zelfs met maximale medische ondersteuning zou zij een verkorte levensprognose hebben gehad en zou de kwaliteit van haar leven niet zijn aan te merken als een menswaardig bestaan. Als gevolg van de longinfectie, die ingevolge haar bewuste beslissing niet is behandeld, is zij enkele dagen na de schietpartij overleden. Aan de verdachte is doodslag ten laste gelegd. De vraag was of, op basis van het hier kort samengevatte feitencomplex, geoordeeld kan worden dat verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven heeft beroofd.

Het middel strekt ten betoge dat door de bewuste keus van het slachtoffer om af te zien van medische behandeling van een als complicatie van de schotwoning opgetreden longinfectie het oorzakelijk verband tussen de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer is verbroken.

Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de verdachte de omstandigheden in het leven heeft geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen af te zien van medische behandeling en dat die beslissing in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft gebracht, dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van de verdachte aan deze zou kunnen worden toegerekend.

De Hoge Raad geeft aan dat dit oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen het buitengewoon ernstig letsel dat het slachtoffer door toedoen van de verdachte had opgelopen. Het middel faalt dus en de Hoge Raad verwerpt het beroep.