ECLI:NL:HR:1996:ZC2141 (Halcion II)

Halcion II, HR 20 september 1996
ECLI:NL:HR:1996:ZC2141 (niet gepubliceerd)

Door Julia Verschoor

Essentie
Deskundigen zijn niet altijd gehouden tot het honoreren van elk, in enige fase van het onderzoek, door een van de partijen gedaan verzoek om in de gelegenheid te worden gesteld om inzage te krijgen en commentaar te leveren op de voorlopige bevindingen van de deskundige(n).

Rechtsregel
Deskundigen hoeven niet elk verzoek tot inzage of commentaar te accepteren. Daarnaast zijn de deskundigen niet altijd gehouden om wetenschappelijke stellingen in het deskundigenbericht te staven door middel van literatuurverwijzingen. Het achterwege laten van relevante literatuur levert niet automatisch een tekortkoming op en is geen fundamentele regel van behoorlijke rechtspleging. Of dit wel of niet het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval. In casu is er geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

Inhoud arrest
Op 2 november 1977 wordt op verzoek van eiseres tot cassatie, Upjohn, het slaapmiddel Halcion ingeschreven in het Nederlands register voor farmaceutische specialité’s, zodat Upjohn met dat middel toegang kreeg tot de Nederlandse markt. Aan die inschrijving ging, conform de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, een beoordeling vooraf, uitgevoerd door het bij die wet in het leven geroepen College ter beoordeling van geneesmiddelen.

Halcion werd geregistreerd en uitgebracht in drie verschillende tabletsterkten (0,25 mg, 0,5 mg en 1 mg). De werkzame stof is triazolam, dat wel vaker voor slaapmiddelen wordt gebruikt. In 1979 raakt het middel in opspraak door een publicatie van een Haagse psychiater die vanwege bijwerkingen ernstige bedenkingen bij triazolam heeft. Op 2 augustus 1979 wordt het middel geschorst en in februari 1980 volgt doorhaling van de registratie.

Van O. c.s., verweerders in cassatie, stellen dat zij door de bijwerkingen van het gebruik van Halcion ernstige schade hebben geleden. Op 11 mei 1982 dagvaarden zij Upjohn en vorderen zij een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank wijst de vordering af. Tegen dit vonnis stellen verweerders hoger beroep in. Upjohn stelt incidenteel hoger beroep in.

Bij arrest van 7 juli 1987 bepaalt het hof op het principaal appel dat de zaak wederom ter rolle zal worden uitgeroepen zodat partijen zich kunnen uitlaten over de te benoemen deskundigen. Tegen dit arrest stelt Upjohn beroep in cassatie in. Uiteindelijk bereiken partijen overeenstemming over de te benoemen deskundigen en dit wordt daarom bij tussenarrest door het hof benoemd.

Op 12 november 1990 worden partijen in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken ten overstaan van de deskundigen en kunnen hun visie op de zaak uiteenzetten. In september 1991 wordt de eerste versie van het rapport aan de partijen toegezonden met het verzoek om hierop commentaar te leveren. Partijen reageren beide op het rapport met een memorie na deskundigenbericht. Bij tussenarrest van 23 november 1993 bepaalt het hof — naar aanleiding van het bezwaar van Upjohn dat het rapport mede zou zijn gebaseerd op (medische) gegevens die wel aan de ene partij en niet aan de andere bekend waren — dat door de deskundigen een nader rapport zal worden uitgebracht met betrekking tot de vraag op welke gegevens zij hun rapport hebben gebaseerd. Vervolgens brengen de deskundigen op 3 maart 1994 een aanvullend rapport uit. Vervolgens vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank en stelt dat Upjohn een onrechtmatige daad heeft gepleegd en daarom een schadevergoeding moet betalen. Hiertegen stelt Upjohn cassatieberoep in.

De belangrijkste bezwaren van Upjohn, met betrekking tot de deskundigen, zijn dat de deskundigen handelen in strijd met art. 223 lid 5 Rv. De deskundigen zouden Upjohn niet in de gelegenheid hebben gesteld om tijdens hun onderzoek opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Daarnaast zou het rapport gebaseerd zijn op gegevens die Upjohn niet ontvangen heeft.

De Hoge Raad bepaalt dat het hof niet gedwongen was om het deskundigenbericht buiten beschouwen te laten nu Upjohn geen mogelijkheid had tot het geven van commentaar. De bedoeling van Upjohn was namelijk om de gegevens van de deskundigen te verkrijgen zodat zij dit zelf aan hun eigen ingeschakelde deskundige kon voorleggen en van commentaar kon laten voorzien. Daarnaast hebben de deskundigen ook uitgelegd dat het aangaan van een discussie met Upjohn zou kunnen leiden tot beïnvloeding van het onderzoek. Juist in een dergelijke situatie is het voorstelbaar dat het belang van het onderzoek van de deskundigen met zich meebrengt dat dit buiten de aanwezigheid van de wederpartij wordt gedaan.

Tot slot staat partijen vrij het deskundigenbericht te bestrijden met gegevens uit de wetenschappelijke literatuur en het staat de rechter vrij om in zijn beoordeling van het deskundigenbericht de vraag te betrekken of de door de deskundigen bereikte oordelen en conclusies houdbaar zijn in het licht van de door partijen aangedragen wetenschappelijke gegevens.