ECLI:NL:HR:1995:ZC1836 (Disloque)

Disloque-arrest, NJ 1998, 190
(ECLI:NL:HR:1995:ZC1836)

Door Austin Ellinor

Essentie
Het Disloque-arrest gaat over aansprakelijkheid voor letselschade na een ongeval op turntraining. In casu gaat een zogenaamde disloque-oefening mis. Het draait om de vraag of de trainster en de vereniging aansprakelijk zijn voor het ongeval van de turnster op grond van onrechtmatige daad. Zo moet er gekeken worden of er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om de ernstige gevolgen van de val te voorkomen of te beperken.

Rechtsregel
Door het niet naleven van een veiligheidsnorm is de trainster en de vereniging aansprakelijk voor de gevolgen van de val. Het maakt voor de aansprakelijkheid en de maatstaf voor schade niet uit dat het ongeluk is gebeurd tijdens sporten en dat de turnster lid was van de turnvereniging. De Hoge Raad hanteert hier een hogere maatstaf voor voorzorgsmaatregelen als het om de veiligheid van sporters gaat.

Inhoud arrest
Het slachtoffer is een ervaren 14-jaar oude turnster. Het disloque onderdeel is een erg lastig onderdeel in turnen, die wordt uitgevoerd met de ringen. Hier zijn altijd een of twee helpers nodig, zodat die de turnster kunnen opvallen als het misgaat. In casu valt het slachtoffer, de turnster, uit de ringen en zij loopt hierbij ernstig letselschade op. Ze ligt een tijdje in coma en wanneer ze ontwaakt blijkt dat ze ernstig invalide is geraakt.

Dan blijkt vervolgens dat de turnleidster geen ervaring had met de disloque oefening en derhalve niet bekwaam hulp kon geven aan de turnster tijdens de oefening. Dit heeft de turnleidster doorgegeven aan de vereniging, maar die heeft er uiteindelijk niets mee gedaan. Op de dag van het ongeval kreeg het slachtoffer hulp van een ervaren turner, die echter zelf nooit de disloque had uitgevoerd. De turnleidster was bij een ander groepje bezig. Zo was er dus maar één persoon die het slachtoffer kon helpen bij de oefening.

De vader van het slachtoffer stelt de turnleidster en de vereniging aansprakelijk. Hij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.

De rechtbank wijst deze vordering af, omdat volgens haar het ongeluk niet te voorkomen was. Het hof wijst de vordering echter toe, omdat de turnleidster niet alle mogelijke veiligheidsmaatregelen had getroffen. Zowel de turnleidster, als de verenging bij het aanstellen van de turnleidster, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen aan de sporters gevergd kan worden. Er is dus onzorgvuldig gehandeld en derhalve zijn zij aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De vereniging is als werkgever aansprakelijk.

De Hoge Raad is het eens met het hof en oordeelt als volgt:
“[3.4] Klaarblijkelijk en met juistheid is het Hof ervan uitgegaan dat, nu bij de activiteiten waarvan hier sprake is, een val met het risico van zeer ernstig letsel op zichzelf niet altijd is te vermijden, het treffen van bijzondere maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen geboden is. Dat die maatregelen wellicht niet in alle gevallen voldoende zijn om de gevolgen te voorkomen of aanzienlijk te beperken doet hieraan niet af. (…)
 
[3.7] Klaarblijkelijk heeft het Hof niet beslissend geacht of voldoende waarschijnlijk is dat het treffen van veiligheidsmaatregelen de gevolgen van de val hadden kunnen voorkomen, en geoordeeld dat het niet naleven van een veiligheidsnorm meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn der verwachtingen ligt, aan de overtreder van die norm moet worden toegerekend.”

De vordering van de vader slaagt en de turnleidster en de vereniging zijn aansprakelijk gesteld.