ECLI:NL:HR:1993:ZC0994 (Brens/ Sarper)

Brens / Sarper, Hoge Raad 11 juni 1993

Door Julia Verschoor

Essentie
In dit arrest staat centraal of het niet tijdig publiceren van de jaarrekening aangemerkt kan worden als een onbelangrijk verzuim zoals bedoeld in art. 2:248 lid 2 BW.

Rechtsregel
Voor crediteuren van een vennootschap is slechts van belang dat de jaarrekening niet later wordt gepubliceerd dan dertien maanden na afloop van het boekjaar. Indien dit overschreden wordt met enkele dagen kan dit aangemerkt worden als een onbelangrijk verzuim. Daarnaast kan het enkel niet tijdig nakomen van de publicatieverplichting niet per definitie gezien worden als een belangrijk verzuim. Het moet erom gaan of het niet tijdig publiceren van de jaarrekening een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.

Inhoud arrest
Kempers en Sarper zijn de bestuurders van Kempers en Sarper B.V. Zij houden gezamenlijk alle aandelen. De vennootschap gaat met een schuld van ruim zeven ton in 1988 failliet. Na het faillissement spreekt de curator beide heren aan op grond van onbehoorlijke taakvervulling krachtens art. 2:248 lid 2 BW. Er zou drie jaar voorafgaand aan het faillissement geen jaarrekening zijn gepubliceerd (dit kan een onbehoorlijke taakvervulling ex art. 2:394 BW opleveren). Kempers en Sarper stellen dat de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna: AVA) de termijn voor het publiceren van de jaarrekening verlengd zou hebben. De curator stelt dat, ook al zou deze toestemming door de AVA gegeven zijn, de jaarrekening alsnog dertien maanden na het verstrijken van het boekjaar openbaar zou moeten worden gemaakt (art. 2:210 en 2:394 BW). Dit is niet gebeurd, maar Kempers en Sarper stellen dat dit aangemerkt kan worden als een onbelangrijk verzuim.

Het Hof verwerpt de stelling van de curator door aan te nemen ‘dat bij deze B.V. met twee aandeelhouders het besluit tot verlengen (impliciet) blijkt uit het feitelijk gebeuren. Voor het Hof is van belang dat en het moment waarop de jaarrekening uiteindelijk telkens openbaar gemaakt is en dat het hier een vennootschap betreft met twee bestuurders, die tevens de enige aandeelhouders zijn’.

In cassatie probeert de curator het nogmaals. De curator stelt dat de bewijsregels van art. 2:248 lid 2 BW wel toegepast kunnen worden. De Hoge Raad stelt dat het niet uitmaakt of het verlengingsbesluit wel of niet door de AVA genomen is. Het vindt rechtvaardiging in het feit ‘dat het voor de crediteuren niet van belang is of de termijn voor het opmaken van de jaarrekening op de juiste manier is verlengd, aangezien zij in elk geval rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat tot de door de wet toegestane verlenging is besloten’.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.