ECLI:NL:HR:1992:ZC8475 (Videodozen)

HR 2 december 1992, NJ 1993, 321 (Videodozen)
(ECLI:NL:HR:1992:ZC8475)

Door Jay Irfan

Essentie

In dit arrest van de Hoge Raad wordt de grens aangegeven tussen voorbereidingshandelingen en een begin van uitvoering van een misdrijf.

Rechtsregel

De vraag die in deze zaak centraal stond: “Is er sprake van een begin van uitvoering van een misdrijf, te weten oplichting?”

Het antwoord op de rechtsvraag luidt derhalve: ja. Er is sprake van een begin van uitvoering, indien de gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.

Inhoud arrest

Twee mannen bieden op straat videorecorders aan. Ze hebben de dozen in hun busje liggen. De dozen zijn niet open dus er valt ook niet te zien wat erin zit. De verkopers hadden contact gelegd met een potentiële koper en boden vier videorecorders aan voor een bedrag van ƒ100,- per stuk. De koper vertrouwde het toch niet helemaal en stelde de politie op de hoogte van de transactie. Toen beide partijen op de afgesproken plek aankwamen, greep de politie in, nog voordat de transactie kon plaatsvinden of de dozen konden worden geopend. Achteraf blijkt dat de dozen toch geen videorecorders bevatten, maar zand. Beide verdachten werden aangehouden.

Bij het hof werden beide verdachten veroordeeld voor het medeplegen van poging tot oplichting. Het hof oordeelt als volgt:
“Vaststaat dat verdachte en zijn mededader een potentiële koper hebben benaderd, hem videorecorders te koop hebben aangeboden, en hem een daarvoor te betalen prijs hebben genoemd. Ook staat vast dat verdachte en zijn mededader in de auto waarin zij toen zaten enkele met zand gevulde dozen met daarop de afbeelding van een videorecorder voorhanden hadden. Het hof acht dit voldoende om aan te nemen dat het voornemen van verdachte en zijn mededader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, zoals bedoeld in art. 45 Sr.”

In cassatie voert de verdediging aan dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, geen sprake kan zijn van een poging. De dozen lagen nog in de auto en waren nog niet aan de koper overgedragen.

De Hoge Raad gaat hier niet in mee en overweegt het volgende: “Dat de bewezen verklaarde gedragingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf. Daaraan doet niet af dat de dozen zich ten tijde van het gesprek van verdachte en zijn mededader met de koper nog in de kofferruimte van de door hen gebruikte auto bevonden”.

De Hoge Raad bevestigt het Cito-arrest en stelt dat hier sprake is van een begin van uitvoering.