ECLI:NL:HR:1992:ZC0559 (Morsink/Nebem)

Morsink/Nebem, 27 maart 1992
ECLI:NL:HR:1992:ZC0559 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Beperking criterium ‘grove schuld’ bij arbeidsongevallen. Dit is alleen aan de orde als er bij de werknemer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Rechtsregel

De werknemer moet beschermd worden door rekening te houden met het feit dat, als je dagelijks bepaald werk doet, je minder voorzichtig bent en er eerder ongelukken gebeuren. Vroeger was het zo dat het begrip ‘grove schuld’ zo moest worden uitgelegd dat – rekening houdend met de omstandigheden van het geval – de schuld van de werknemer zo ernstig is dat daartegenover de tekortkoming van de werkgever in de nakoming van zijn zorgplicht in het niet valt. Dit heeft de rechtbank ook geoordeeld in deze zaak.

De HR besluit in deze uitspraak dat het begrip ‘grove schuld’ bij arbeidsongevallen moet worden beperkt. Je kunt alleen zeggen dat er grove schuld is, als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Hiervan is bij Morsink geen enkel aanknopingspunt te vinden. Daarom moet na verwijzing naar het hof alleen nog worden onderzocht of Nebem haar zorgplicht heeft geschonden, en zo ja, of het ongeluk kan worden aangemerkt als een gevolg van deze niet-nakoming.

Inhoud arrest

Morsink werkt bij Nebem als ijzervlechter. Hij wordt door Nebem op een woningbouwproject gezet. Op een gegeven moment wil hij van een verdiepingsvloer overstappen naar de steiger die voor de woning ernaast staat. De steiger heeft geen reling en Morsink heeft een ijzeren korf in zijn hand die een aantal kilo weegt. Om op de steiger te komen, moet hij om een halve meter uitstekende tunnel stappen. Dit gaat mis, Morsink valt naar beneden.

Morsink dient op 27 mei 1988 een verzoekschrift in bij de kantonrechter en vordert Nebem te veroordelen tot schadevergoeding. Hij stelt dat Nebem haar verplichtingen heeft geschonden doordat de verdiepingsvloer en de steiger, in strijd met het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 (Veiligheidsbesluit 1938) niet waren voorzien van beschutting, zoals een reling. Verder voert hij aan dat Nebem wist dat hij het hem opgedragen werk niet aankon, maar desondanks heeft nagelaten adequate maatregelen te treffen. Nebem dient een verweerschrift in.

De kantonrechter gelast bij tussenvonnis van 10 november 1988 een comparitie van partijen en laat Nebem bij tussenvonnis van 18 mei 1989 toe om bewijs te leveren tegen de stellingen van Morsink. Tegen dit vonnis stelt Nebem hoger beroep in. Morsink stelt incidenteel hoger beroep in.

Bij vonnis van 6 juni 1990 vernietigt de rechtbank het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering af. De rechtbank oordeelt dat Morsink een onnodig en verwijtbaar risico heeft genomen van zodanige omvang dat het ongeval aan zijn eigen grove schuld te wijten is. Ook als Nebem het Veiligheidsbesluit 1938 zou hebben overtreden, valt dit verzuim in het niet bij de door Morsink genomen risico’s. De schuld van Nebem valt ook in het niet naast de schuld van Morsink.

Morsink gaat in cassatie. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank van 6 juni 1990 en verwijst de zaak voor verdere behandeling en beslissing naar het hof in Arnhem. De HR veroordeelt Nebem in de kosten van het geding.