ECLI:NL:HR:1990:ZC0088 (Van Geest/Nederlof)

Van Geest/Nederlof, HR 21 december 1990, NJ 1991, 251
(ECLI:NL:HR:1990:ZC0088)

Door Marsha Simon

Essentie

In dit arrest komt het bekende leerstuk ‘dwaling’ uit het privaatrecht aan de orde (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek). Het gaat in deze zaak om de mededelingsplicht van de wederpartij en de onderzoeksplicht van de dwalende in verband met onverschoonbaarheid van de dwaling in samenhang bezien met de regeling betreffende verborgen gebreken.

Rechtsregel

Wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven teneinde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten (vaste rechtspraak).

Of van een koper van een tweedehands auto moet worden gevergd dat hij de auto door een deskundige laat onderzoeken alvorens tot aankoop over te gaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het enkele feit dat de koper ondeskundig is brengt niet mee dat hij, op straffe van verlies van het recht zich op dwaling te beroepen, verplicht is een dergelijk onderzoek te doen verrichten.

De verkoper tegen wie de koper een vordering uit dwaling instelt, kan aan deze niet tegenwerpen dat de dwaling een verborgen gebrek betreft en dat de regels betreffende verborgen gebreken daarom aan toewijzing van de dwalingsvordering in de weg staan.

Inhoud arrest

Op 22 januari 1985 is tussen Van Geest als koopster en Nederlof als verkoper een koopovereenkomst tot stand gekomen, welke betrekking had op een tweedehands auto, merk Citroen Visa Club, kenteken JT-89-NT, bouwjaar 1983. De koopprijs bedroeg ƒ 7900. Wegens inruil van een Volkswagen Golf werd de koopprijs met ƒ 100 verminderd. Bij aankoop is door Nederlof een schriftelijke verklaring afgegeven luidende: ‘3 maanden garantie op draaiend gedeelte van motorbak cardan niet op arbeidsloon 22–1/85’. Van Geest heeft voorts een kwitantie van Nederlof ontvangen voor de koopprijs.

Op de kwitantie staat vermeld: ‘voor geleverde auto merk Citroen Visa Club, kenteken JT-89-NT, bouwjaar 1983, zoals gezien, bereden en accoord bevonden.’ Deze clausule wijst erop dat Nederlof juist geen garanties wilde geven (afgezien van de verstrekte garantie op het draaiend gedeelte). Op de koopdatum heeft Van Geest voorts een keuring aangevraagd bij de ANWB. Deze keuring heeft op 7 februari 1985 plaatsgevonden.

In het door de ANWB opgemaakte keuringsrapport staat, voor zover thans van belang: “Carrosserie en chassis/draaggedeelte, opmerkingen: De carrosserie verkeert in een matige staat. Heeft V + LA vrij ernstige schade gehad. Diverse delen zijn vervangen, vervormd, niet sterk, overgespoten. Het draaggedeelte heeft belangrijke afwijkingen tengevolge van schade. Bodemplaat achter op diverse plaatsen vervormd. Stuurinrichting en wielophanging, opmerkingen: Draagarm onder ontzet. Draagarmbevestigingspunten L.A. zijn ontzet. Conclusie: De auto verkeert in matige staat. De schade is matig zo niet slecht hersteld.”

Blijkens een door Van Geest overgelegde verklaring van Autobedrijf Van Beek en Zn. BV is de auto, die Van Geest van Nederlof heeft aangekocht, betrokken geweest bij een ernstige aanrijding. De schade die was geleden is door de verzekeringsmaatschappij van de toenmalige eigenaars geregeld op basis van total loss. Nederlof was er ten tijde van de verkoop van op de hoogte dat de auto hersteld was na schaderijden.

Van Geest heeft gesteld dat Nederlof (gezien de wetenschap die hij had met betrekking tot het schadevoorval en in aanmerking genomen zijn deskundigheid enerzijds en haar ondeskundigheid anderzijds) een mededelingsplicht had. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat Van Geest een beroep op dwaling doet. Nederlof heeft niet bestreden dat hij bij de verkoop een mededelingsplicht had met betrekking tot de door de auto opgelopen schade, doch heeft aangevoerd dat hij wel degelijk voor de verkoop aan Van Geest heeft gemeld dat de auto betrokken was geweest bij een ernstig ongeval en vervolgens was hersteld.

Wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven teneinde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten (vaste rechtspraak). De Hoge Raad verwerpt het beroep.