Erven Gaasbeek, HR 23 juni 1989
ECLI:NL:HR:1989:AD0830, niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
Door Lisanne Roestenberg
Essentie
Gebondenheid van de erfgenamen, rechtsopvolgers van de erflater, aan de pachtovereenkomst. Bevoegdheid van de erflater tot verpachting.
Rechtsregel
Erfgenamen zijn als rechtsopvolgers onder algemene titel gebonden aan de door de erflater (de overledene) aangegane overeenkomsten. Zij moeten deze overeenkomsten dan ook nakomen. Dit geldt ook voor een overeenkomst die ziet op een onroerend goed, in dit geval een boerderij, wat aan de erflater, zijn erfgenamen en/of anderen gezamenlijk toebehoorde, maar die enkel door de erflater met iemand is gesloten (zonder dat de anderen er vanaf wisten of hieraan hebben meegewerkt).
Het feit dat er ook personen zijn die wel deeleigenaar zijn van de boerderij, maar geen erfgenamen, en dat de overeenkomst niet tegen deze personen geldt, staat aan de persoonlijke gebondenheid van de erfgenamen en hun verplichting tot nakoming niet in de weg.
Inhoud arrest
Op 5 augustus 1997 overlijdt de heer Hendrikus Gaasbeek, de erflater. De heer Gaasbeek heeft twee echtgenotes gehad, die beide al eerder overleden zijn. Hij heeft onder meer een boerderij in bezit, die nu dus onderdeel is van zijn nalatenschap.
De enige erfgenamen van de erflater zijn G. Gaasbeek c.s., T. Gaasbeek en G.J. Gelder (zijn kinderen). De heer F. Lucks heeft ook een aandeel in de boerderij, als enige erfgenaam van de tweede echtgenote van de erflater.
De erfgenamen hebben ruzie gekregen over de verdeling van de nalatenschap. T. Gaasbeek stelt dat hij een pachtovereenkomst is aangegaan met de erflater, waardoor de boerderij aan hem moet worden toebedeeld. G. Gaasbeek c.s. is het hiermee niet eens. Daarom dagvaardt G. Gaasbeek c.s. bij exploot van 16 februari 1982 T. Gaasbeek en drie anderen voor de rechtbank en vordert zij dat de rechtbank de pachtovereenkomst die is aangegaan tussen de erflater en T. Gaasbeek nietig zal verklaren, althans voor recht zal verklaren dat de gezamenlijke erfgenamen van de erflater/de eigenaren van de boerderij dit mogen verkopen, vrij van pacht- of een ander beperkend recht. Subsidiair vordert zij dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het aangaan van de pachtovereenkomst door de erflater met T. Gaasbeek een schenking aan T. Gaasbeek inhoudt en dat T. Gaasbeek deze schenking moet inbrengen in de nalatenschap. T. Gaasbeek voert verweer.
De rechtbank verklaart, na meerdere tussenvonnissen, bij eindvonnis van 5 december 1985 voor recht dat het de rechthebbenden op de boerderij vrij staat deze boerderij te verkopen, vrij van pacht- of een ander beperkend recht. De rest van de vordering wordt afgewezen.
T. Gaasbeek gaat in hoger beroep. Bij arrest van 31 maart 1987 bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank.
T. Gaasbeek gaat in cassatie. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Arnhem en verwijst de zaak naar het hof Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing. G. Gaasbeek c.s. wordt veroordeeld in de kosten van het geding.